Wellevendheidslesjes
Maria Montessori was tegen beleefdheid, maar voor wellevendheid; hoe je met elkaar omgaat. Daarom geeft de leidster wellevendheidslesjes, zodat de orde van binnen uit komt. Onverplicht, innerlijk gemotiveerd. Je leert kinderen vaardigheden aan voor het leven, maar soms maar voor kort. Zo kun je in een lesje laten zien hoe je de rode stokken draagt. Maar een ouder onderbouwkind zal toch meerdere stokken tegelijk willen dragen. Dat heet ‚de economie der handelingen’. Dat is een verovering. Je moet het toestaan en observeren.
Het lesje bestaat uit:
- Aankondigen wat je gaat laten zien
- Voordoen
- Kinderen doen het een voor een na
- Samenvatten.
Dus, bijvoorbeeld:
- Verzamel een klein groepje kinderen. “Vandaag ga ik jullie laten zien hoe je een stoel aanschuift.”
- Doe dit langzaam voor.
- “Janita, nu mag jij het laten zien”. …..“Hans, nu mag jij”
etc. - “Dus, als we een stoel aanzetten bij de tafel, tillen we de leuning op en zetten we hem met zo weinig mogelijk geluid onder de tafel.”
Nadat je een les met de kinderen gedaan hebt, kun je op een later tijdstip een foto maken van het lesje. Alle lesjes worden verzameld in een foto-mapje of een multomap. Eronder schrijf je een tekst over de foto, bijvoorbeeld: „zo lopen wij door de gang.” Die map kan in de leeshoek staan en door de kinderen bekeken worden. Kinderen vinden het heerlijk om erin te bladeren en als er een nieuw kind in de klas komt, kan een ander kind dit met hem bespreken. Het belangrijkste is uiteraard om het lesje te herhalen in een groepje en kinderen te laten ervaren door het zelf te oefenen in het lesje.
Welke lesjes kun je zoal aanbieden?
- Iemand groeten
- Kijken bij iemand die aan het werk is
- Hulp aanbieden of weigeren
- Een vraag stellen
- Een lesje onderbreken
- Een bezoeker aan de klas verwelkomen
- Een onenigheid oplossen
- Iemand uitnodigen voor een tussendoortje
- Voedsel aanbieden
- Een tussendoortje of maaltijd serveren
- Jezelf excuseren
- Een werkje kiezen
- Lopen in de klas
- Een zachte stem/binnenstem gebruiken
- Het werk van een ander respecteren
- Materialen correct gebruiken
- In een rij komen staan
- Je tas en jas ophangen
- In de kring komen zitten
- Het toilet gebruiken