Rekenstokken

Leeftijd

3 1/2 jaar – 4 1/2 jaar

Doel

  • Tellen oefenen
  • Begrip krijgen van de hoeveelheden van 1 t/m 10
  • Naam en hoeveelheid aan elkaar koppelen
  • Volgorde van hoeveelheden leren.
  • Indirect: oefenen van de motoriek
  • Indirect: inzicht krijgen in het metriek stelsel

Voorbereiding

  • Het kind moet een interesse hebben in tellen. 
  • Het kind kan auditief tellen
  • Het kind heeft gewerkt met de rode stokken en kan een rij maken van kort naar lang of omgekeerd. 
APPLE IPHONE SE_N52.0198E4.3259_20190108_091332 2

Dit materiaal bestaat uit tien stokken met een lengte van 1 dm (de kortste) tot 10 dm (de langste). De stokken worden op een rij gelegd van lang naar kort op de kast. Er zijn ook standaards om de stokken verticaal in op te bergen. Het nadeel daarvan is dat de kinderen het beeld van de 10 stokken niet kunnen zien, omdat een deel in de standaard zit.  In „ Dr. Montessori’s own handbook” beschrijft Maria Montessori het voordeel van de stokken ten opzichte van losse telmaterialen. Het mooie van dit materiaal is, dat het kind een veel beter idee krijgt van hoeveelheden dan wanneer je losse dingen geeft om te tellen, zoals bonen, stokjes, blokjes, etc. Een kind dat twee stokken aan elkaar legt, bijvoorbeeld 8 en 2, ziet dat 8 een vaststaande hoeveelheid is en 2 ook. Terwijl een kind dat 8 blokjes en 2 blokjes bij elkaar legt, kan denken dat het 1+1+1+1+1+1+1+1 bij 1+1 legt. Het kind moet in gedachten onthouden dat het hier echt om 8+2 gaat, maar zodra het de hoeveelheden bij elkaar legt, ziet het dat niet meer. Dit kan er volgens Maria Montessori voor zorgen dat het getalbegrip van een kind maanden en soms zelfs jaren langer op zich laat wachten. Vandaar dus het voordeel van de stokken: 8 blijft altijd 8 en 2 altijd 2.

APPLE IPHONE SE_N52.0197E4.3257_20190211_153112

Aanbieding

Stokken halen:
Laat het kind een kleedje uitrollen. Vertel dat je de rode stokken gaat doen met het kind. Haal de stokken een voor een. Laat zien hoe je de stokken vasthoudt, met twee handen voor de buik en verticaal (er zijn ook veel leidsters die het kind leren de stokken horizontaal te dragen, met de handen bij de uiteinden). Laat het kind helpen. Leg de stokken door elkaar aan de rechterkant van het kleedje. Neem nu de langste stok en plaats deze aan de linkerkant, bovenaan op het kleedje. Neem de tweede stok en leg deze onder de langste. Zorg ervoor dat de rode delen van de stok precies tegen elkaar liggen. Als de rode stukken niet bij elkaar zitten, laat je het kind zien hoe een stok omgedraaid kan worden: draai hem niet in de lucht om, maar zet een uiteinde op het kleedje, wissel de handen en draai het om. Leg nu zo drie stokken onder elkaar, zodat een kind een idee heeft van het patroon.

Lesje in 3 perioden

  1. Als het kind alle stokken goed heeft neergelegd, kom je terug bij het kind en geef je een lesje in 3 perioden: neem de kortste stok in je handen en zeg: „ dit is stok een”. Je telt „een”. Geef de stok aan het kind om te voelen. De leidster legt de kortste stok bij de gekleurde stukken van stok 2 en telt: een… twee, terwijl ze stok 1 verplaatst. Dan volgt stok 3. Hierna neemt het kind de handeling over. Hierna kan het kind meer stokken halen en tellen, tot het niet meer lukt, of de leidster kan een namenlesje geven met de drie stokken. Nu neem je de tweede stok en zeg je: “dit is stok 2”. Je telt: „een, twee” bij deze stok. Doe hetzelfde met de derde stok. 
  2. Nu doe je de tweede trap van het lesje: „wijs eens aan…”, „tel jij eens…”, enzovoort. 
  3. In de derde periode vraag je: “hoe heet deze stok?”

Daarna ga je door en introduceer je twee nieuwe stokken. Gebruik ook stokken die je al gedaan had. 
Als je weggaat, leg je de bekende stokken apart. Het gebeurt vaak dat een kind de andere stokken ook gaat tellen. Je kan het kind daartoe ook uitnodigen. Observeer vanaf een afstand hoeveel een kind kan tellen. Vaak ontstaan problemen bij 8,9 en 10. De volgende dag bekijk je nog een keer de bekende stokken met het kind en introduceer je de rest. 

Bij het tellen is het van belang de stok met de hele hand aan te tikken en van links naar rechts te tellen. De stokken dienen zo te liggen, dat het eerste segment rood is.

Variaties

Laat kinderen niet alleen met de rekenstokken werken om het tellen onder de knie te krijgen. Gebruik ook fiches, knopen, bonen en kralen. Verder kan het kind aan de slag met het telbakje.

Verschillende manieren om te tellen zijn:

  • diagonaal tellen
  • willekeurige stokken horizontaal tellen
  • Verticaal tellen
  • Leg twee stokken tegen elkaar en tel ze. 
  • Maak een doolhof en tel het. 

Haal-spelletjes: 

  • Het kind kan de stokken brengen vanaf de kast of vanaf een kleedje
  • De leidster telt de stok die het kind brengt. Doe voor hoe je telt van links naar rechts.
  • Nu kun je het kind ook extra laten oefenen met het correct dragen van de stokken. 
  • Speel het spel zo lang als je tijd hebt en het kind er interesse in heeft. 

Variaties: 

  • Getalkaarten erbij leggen: laat het kind getalkaarten schuin tegen de stok aan plaatsen, in het midden van de stok. 
  • Samen 10 maken. Als het kind geruime tijd heeft geoefend met tellen, kun je dit spel spelen. Haal stok 10 uit de reeks. Pak een willekeurige stok en leg deze onder stok 10. Zoek nu de stok die naast deze stok past, zodat je 10 kunt maken. Bijvoorbeeld 4 en 6. Nodig het kind uit om ook twee stokken te zoeken die samen 10 zijn. 
  • Werken met de kleine rekenstokken. Voor op tafel is er ook een set kleine rekenstokken. Deze kan vooral handig zijn bij oudere kinderen. Bijvoorbeeld om sommen mee te maken of om het spel samen 10 maken mee te doen. 
  • Voor kinderen die moeite hebben met de een-op – een relatie kun je overwegen een mandje met knopen of dopjes toe te voegen. Het kind legt dan op iedere sectie een knoop.
  • Voeg niet teveel variaties toe. Het lijkt verleidelijk allerlei bouwwerken te maken, dieren, poppetjes, figuren etc. toe te voegen. Maar uiteindelijk wil je dat het kind het materiaal gaat herhalen en daarbij het tellen herhaalt. Voor het maken van mooie figuren zijn andere materialen ontworpen. Zeg gewoon de volgende dag: “wil je nog eens met de rekenstokken werken?” of wat directer: „jij mag de rekenstokken op een kleedje gaan leggen, dan gaan we zo een spelletje doen”. 
IMG_4634