Verhalen vertellen

architecture, outdoors, trip
kring

Inleiding

In the Montessoriklas met 3 t/m 6 jarigen, houden kinderen ervan om te luisteren naar waargebeurde verhalen die jij zelf meegemaakt hebt, of andere kinderen in hun klas meegemaakt hebben. Kinderen van deze leeftijd zijn ook al meer vaardig in het zelf verhalen vertellen. Denk er eens aan om een plek toe te dichten in je klas voor het vertellen van verhalen. Misschien in een kring of in een leeshoek. Je kunt verschillende dingen uitproberen om te zien wat het beste werkt voor jouw kinderen. Op deze leeftijd houden kinderen vaak van een show-and-tell format. Dat wil zeggen, een onderwerp of voorwerp uit een hoed halen, of beslissen waar je verhaal over gaat door het aan een thema te verbinden (zomervakantie, het weekend, hobbies, etc.) Na je verhaal kunnen kinderen aan het werk met knutselen, verhalen her-vertellen en gedichtjes schrijven. Enthousiasme en expressie is een belangrijke factor in alles wat we doen in de montessori omgeving. “Let your stories come alive!”

Verhalen vertellen is een kunst

Al eeuwenlang worden verhalen verteld, vaak van generatie op generatie. Tegenwoordig wordt er veel voorgelezen, maar bij het vertellen van een verhaal komen andere vaardigheden aan bod. Er wordt een beroep gedaan op de verbeeldingskracht van het kind. 

Wanneer je een verhaal gaat vertellen, is het van belang te kijken wie je luisteraars zijn. Vraag jezelf af: Wat is het niveau van je groep? Probeer geen monoloog te houden wanneer je tegen jonge kinderen praat. Je moet zien wanneer je teveel praat. Als verteller moet je je voorbereiden. Luisteraars hebben geen voorbereiding nodig, maar wel taalvaardigheid. Een kind moet plaatjes in zijn hoofd kunnen maken waneer jij iets vertelt. Ook hebben ze concentratie nodig om te kunnen blijven luisteren. 

Karakteristieken van verhalen vertellen

Een verteld verhaal wijkt af van een verhaal in een boek. Belangrijke kenmerken van een verteld verhaal en de verteller zijn:

  • Het gebeurt in het hier en nu. Je moet als luisteraar aanwezig zodat je het verhaal kunt horen. Je moet ook mentaal aanwezig zijn zodat je het verhaal in je op kunt nemen. Actieve luisteraars nemen hun eigen kennis mee en kunnen stil zitten om te luisteren. 
  • Het vereist improvisatie en spontaniteit om een verhaal te vertellen. Je zult je verhaal steeds iets anders moeten vertellen voor een ander publiek en in een andere situatie. Je past je verhaal aan wanner de concentratie afneemt of wanneer je alle tijd hebt. 
  • De verteller dient zich tegelijkertijd aan de hoofdlijnen van het verhaal te houden. 
  • De verteller dient een zekere competentie te hebben. Hij denkt tijdens het vertellen na over hoe hij iedereen zo goed mogelijk kan bedienen. Zijn ritme, zijn aanwezigheid, de gebaren die hij maakt, de dingen die hij zegt, dragen allemaal bij aan het vertellen. Een verteller vertelt met drama, met opwinding. Laat soms opeens een pauze vallen. 
  • Om elkaar te begrijpen, moeten de verteller en luisteraar dezelfde taal spreken. Als beide niet dezelfde taal of cultuur hebben, kan de verteller zijn verhaal kneden om toch wat van die cultuur over te laten komen. 
  • Een verteller probeert de interesse en aandacht vast te houden. 
  • Soms is er wat voorkennis nodig om een verhaal te vertellen. Bijvoorbeeld over bepaalde figuren uit een cultuur, uit mythologie, sprookjes, etc. 
  • Ken je publiek: als verteller weet je wie er oogcontact nodig heeft, wie er snel bang is. Dat draagt bij aan het slagen van je vertelling. 
  • Voorbereide omgeving: Leid je verhaal in met lichtje, een kaars die je aansteekt of andere attributen, zoals achtergrondmuziek. Denk na over hoe je de kinderen laat zitten. Heb je een speciale opstelling die je alleen gebruikt bij het verhalen vertellen? Heb je een signaal aan het begin van het verhaal? Zet je een speciale stem op bij het vertellen? Dan zul je zien dat er een soort van chemie ontstaat tussen jou als verteller en de kinderen. 
  • Als je een lesje geeft aan een kind, bijvoorbeeld met de roze toren, vertel je eigenlijk ook een verhaal. Als je een lesje geeft aan een kind heb je doorgaans dezelfde kenmerken als bij het vertellen van een verhaal. Bij beide dingen, lesjes en verhalen vertellen, zijn de volgende zaken van belang: 
    Hier en nu
    Aanwezigheid en mindfulness
    Improvisatie en spontaniteit
    Sociale context
    Ritme, aanwezigheid en gebaren
    Gedeelde taal
    Het vasthouden van de aandacht en interesse
    Gedeelde kennis
    Ken je publiek
    Voorbereide omgeving
    Sfeer
    De actieve luisteraar

Soorten verhalen

Toen ik hoorde over verhalen vertellen, kreeg ik meteen even de zenuwen…. verhalen? Uit mijn hoofd? Moeilijk, lastig, als ik maar niets vergeet…… Tot ik hoorde over de soorten verhalen die je kunt vertellen. Ik realiseerde mij dat ik dit eigenlijk al lang deed. Vooral aan mijn eigen kinderen. „toen ik vroeger klein was….”. 
Kinderen vinden het leuk om verhalen over vroeger te horen. Over lang geleden, in de oertijd, maar ook over de jeugd van de verteller. Of de opa en oma van de verteller.

Verhalen voor 3-6 jarigen

3- tot 6 Jarigen zijn zich bewust van zichzelf. Je kunt hen verhalen vertellen over hun eigen leven, hun land en hun cultuur. Later, als hun voorstellingsvermogen groeit,  vertel je ook verhalen over de omgeving die verder van hen af staat. Kinderen van 5 en 6 zijn ook wel te vangen voor taalgrapjes, spelen met woorden. De volgende verhalen zijn leuk om te vertellen aan jongere kinderen, 3 tot 6 jarigen. Ze komen overeen met de vakgebieden.

  • Verhalen uit het dagelijks leven: vroeger bakten we borden in stenen ovens. 
  • Zintuiglijke verhalen: „jij bent geboren met zintuigen. Als jij goed luistert, voelt, etc., kun jij de wereld beleven. Dat heb jij sinds de babytijd gedaan.”
  • Taal verhalen: „We kunnen met elkaar praten via taal en er zijn vele ontdekkingen te doen in de taal. Sommige woorden laten ons iets doen. Sommige woorden laten ons iets halen.”
  • Reken-verhalen: wiskunde creeert orde. Mensen hebben ontdekkingen gedaan over getallen en vormen. Kinderen kunnen ook zelf ontdekkingen doen. 
  • Kosmische verhalen, culturele verhalen: de innerlijke drang om dingen uit te willen vinden, ontdekken, begrijpen. 
  • Uitvindingen en uitvinders
  • Dieren en planten waarin kinderen geinteresseerd zijn.
  • Vertel algemeenheden voor ieder jaar. Het heeft de voorkeur om een dag van tevoren met de ouder te praten. Voor de jaren dat het kind op school is geweest, weet je als juf zelf wel iets te vertellen. 
  • Vertel spontaan verzonnen verhalen waarin de kinderen voorkomen. „Toen we naar het bos gingen, vond Patricia een dode muis.” Kinderen die normaal gesproken nogal timide zijn, kun je in het verhaal een andere rol toebedelen, bijvoorbeeld een stoere. 
  • Het verhaal van het kind. Een bijzonder verhaal is het verhaal van de verjaardag. “Deze dag, vijf jaar geleden, gingen Chris en Hannah naar het ziekenhuis om een baby te krijgen. Toen je een jaar was, leerde je rechtop zitten…” Algemeenheden kun je vertellen, maar het heeft de voorkeur een dag van tevoren met de ouder te praten. Over de jaren dat het kind op school was, weet je als juf wel wat te vertellen. 

Help de kinderen hun eigen verhaal te vertellen

Door vragen te stellen, help je het kind.
Wat gebeurde er? 
Vertel eens wat je deed bij je grootmoeder? 
Kinderen willen graag dingen vertellen over hun eigen leven, waar jij niet bij was. Ze begrijpen vaak nog niet dat jij er niet bij geweest bent. Dan kan het helpen om iets te weten over het gezin van het kind. Zo kun je ze verder brengen in hun verhalen vertellen. 
Er zijn kinderen die maar blijven praten: „en toen….en toen……”. Ze blijven praten, zodat niemand hun beurt afpakt. Je kunt dan vragen: „en wat gebeurt er aan het eind?” of „Dat verhaal bewaar je voor een andere keer”. 
Het is nodig om kinderen te laten oefenen te luisteren naar anderen. 

Kinderen van vijf of zes jaar  krijgen plezier in taal: grapjes, (flauwe grapjes) en spelen met woorden. Ze zijn geïnteresseerd in uitvindingen,uitvinders, dieren en planten. 

Je moet zien wanneer je teveel praat. Stop op tijd met vertellen. 

Vertel spontane verzonnen verhalen waarin de kinderen voorkomen. “Toen we naar het bos gingen, vond Patricia een dode muis. ” Kinderen kunnen een andere rol toebedeeld krijgen. Van verlegen naar stoer bijvoorbeeld.  

Verhalen vertellen in de middenbouw

Verhalen vertellen van 6 tot 9 jaar: Van verhaal naar feit, van feit naar verhaal. 

Bij 6-9 jarigen neemt het vertellen van verhalen een zeer belangrijke plaats in. Je brengt kinderen met verhalen in contact met de mensheid, met het verleden. Je vertelt kinderen over dingen die lang geleden gebeurd zijn. Kinderen kunnen in deze fase van hun leven een soort existentiele angst ontwikkelen. De ene vraag roept weer 10 andere vragen op. Het tegengif tegen deze angst is de waarheid: „is het waar? Waarom? Hoe?”  Dit zijn dingen die kinderen zich in deze periode afvragen. Met de verhalen krijgen kinderen toegang tot het universum, het leven, de menselijke toestand, verleden, heden en toekomst en de plaats in de geschiedenis van de mensheid. De vraag bij dit alles zou moeten zijn: wat heb je ontdekt (en niet: wat heb je geleerd). Kortom: de verhalenverteller van de elementary (6-9 jaar) is de verteller van de waarheid. 

  • Het kind is een verkenner van de moraal
  • Het kind ontwikkelt zijn voorstellingsvermogen en redenatievermogen. 
  • Het kind is aan het leren om een individu te zijn in een sociaal concept.
  • Het kind aanbidt helden. (let wel: koralen en eencelligen zijn volgens Maria Montessori ook helden. Het kind kan in deze periode al niet-letterlijk denken, dus snapt hij dit). 
  • Het kind is in staat om niet-letterlijk te denken. 
  • Het kind is op zoek naar de waarheid: waarom? hoe? Op een moreel en intellectueel niveau. 
  • Het kind kan voorstellingsvermogen gebruiken om in plaats en tijd te reizen. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van morele empathie en sociaal bewustzijn. 

Als we kinderen leren schrijven, moeten we ze duidelijk maken: „vertel niet, maar laat zien”. Leer kinderen om geen droge feiten op te schrijven, maar beschrijvingen. Denk maar aan de encyclopedie versus de national geographic. Onze verhalen die wij zelf vertellen moeten ook creatief en beschrijvend zijn. We vertellen hoe en wanneer, gebruiken bijvoeglijk naamwoorden, we overdrijven. Gebruik bij je vertelling sterke werkwoorden: puffen, happen naar adem, je kunt het bijna ruiken, je gebruikt je zintuigen tijdens het luisteren. Gebruik je fantasie, dan zullen de kinderen dat tijdens het luisteren ook doen. Gebruik personificatie. Heroiek. Drama. Verhalen zijn er om te inspireren en verlichten. Meer informatie helpt ons niet, wel meer ‚beeld’. 

Wat voor verhalen vertellen we in de middenbouw? 
Een verhaal over het groot vermenigvuldigbord
Een verhaal over de functie van het zelfstandig naamwoord (zonder het zelfstandig naamwoord zouden we verloren zijn in de wereld!)
Een verhaal over geometrische constructies (lees bijvoorbeeld het boek: „Psychogeometry” van Maria Montessori, vertaald in het Nederlands).
Zelfs een landkaart is een verhaal. Een verhaal over hoe een land is opgetild, bergen gecreeerd zijn, hoe water stroomt van hoog naar laag. 

Impressionistic charts
Bij het vertellen van een verhaal kun je gebruik maken van impressionistic charts. Dit zijn platen, vaak zelf getekend, waarop staat weergegeven waarover je praat. Je gebruikt ze bij biologie, aardrijkskunde, geschiedenis. Je gebruikt zo een plaat om het voorstellingsvermogen van het kind te prikkelen. Het geeft het kind een beeld van een bepaalde realiteit. Het laat het kind op een simpele manier zien hoe een fenomeen in elkaar zit. De plaat sluit nauw aan bij zijn ervaring en niveau. 
De impressionistic charts zijn georganiseerd volgens een bepaald patroon, van een algemeen naar gedetailleerd. Een voorbeeld van een impressionistic chart is de functie van bladeren. 

Als de hoofdpersoon van je verhaal een persoon is
Kinderen kunnen genieten van verhalen over personen. Er gebeuren bijzondere dingen als mensen dingen durven. Op die manier ontstaan er helden. Iemand moet durven anders te zijn. De hoofdpersoon toont volharding wanneer er obstakels zijn, toont moed en is gericht op het doel. Er wordt in het verhaal over de persoon gerept over hard werken, leren van fouten en ergens in geloven. Als je deze ingredienten in je verhaal stopt, wordt het een aansprekend verhaal. 
Als je besluit een biografie te vertellen, begin dan niet bij het begin. Dit is saai. Spring in bij een kritiek punt, een beslissend feit in zijn leven en niet bij de droge feiten zoals de geboortedatum. Je moet de essentie vertellen, niet de tijdlijn van iemands leven. Dat kan een kind later zelf wel doen als hij geinteresseerd is. 

Als je hoofdpersoon geen persoon is, maar een dier of een plant
In dit geval kijk je naar de bijdrage aan het grote geheel. Welke aanpassing heeft dit organisme moeten doen om te overleven? Wat is zijn afhankelijkheid van de omgeving? 

Als materialen konden praten - een verhaal over het metaal koper

„Mijn naam is koper. Ik ben gemaakt door de mensen. In het begin waren dingen gemaakt van steen. Soms vonden mensen te soorten metaal in de grond. Goud was moeilijk te vinden. Ik was overal te vinden. Ze konden mij in dingen slaan. De mensen in Mesopotamie gebruikten mij. In Azie ontdekte men dat als men mij besloeg en verhitte, ik zacht werd. Dan kon men mooie dingen van mij maken. Er zijn dingen gevonden van 5000 jaar geleden van mij. Ik zou zeggen dat ik in perfecte staat ben. Mensen werden ontevreden over mij om gereedschap van te maken. Ik werd te snel bot. Ze ontdekten dat ze mij konden mixen met tin en dat ik dan sterker werd. We vonden het niet erg, tin en ik. We werden samen een nieuw materiaal: brons. Toen startte de bronstijd. En ik startte die tijd!”

pot, copper pot, cheese noodles

Materialen komen tot leven

Verhalen vertellen maakt dat materialen in de klas tot leven kunnen komen. 

Land- en watervormen: je kunt kijken naar platen van eilanden. Maar het maakt het persoonlijker om over een eiland te vertellen.  

Evolutie: jagers en verzamelaars. Verhalen over hun dagelijks leven. 

En toen kwam er een tijd waarin mensen zich dingen gingen voorstellen. Ze maakten rotstekeningen. 

Vertel ook fantasieverhalen. 

Welke machtige menselijke wezens hebben deze aarde gemaakt? De scheppers, goden,dieren, mythische figuren. 

In de loop van de jaren gingen mensen zich settelen. Ze bleven op een plaats wonen en werden deel van de historie en cultuur van een plaats.  Dit zijn interessante onderwerpen om over te vertellen. Wat gebeurde er op deze plaats in het verleden? Je kunt verhalen vertellen die gevormd werden door de geografie en cultuur van die plaats. Geschreven taal was van grote invloed in deze tijd. Verhalen kregen daardoor een vaste vorm. We kregen verhalen om na te lezen, die tientallen of honderden jaren bleven bestaan. Er kwamen bijbels en koran’s. Verhalen vertellen werd iets voor normale mensen. In de middeleeuwen had iedere koning Zijn eigen bard. Die schreef verhalen over helden en grote daden. Ze duurden ongeveer een uur.  De bard was de verhalenverteller van de koning of familie. Hiij zou zijn verhalen overdragen naar een nieuwe bard, tot die er klaar voor was om zijn eigen verhalen te schrijven. De tradities van de barden eindigde maar volgens verhalen bleven bestaan. Er kwamen sprookjes boeken, Maar het is ook goed om verhalen te onthouden. Voor ons geheugen. In het begin waren er verhalenvertellers. Zij vertelden de mensen verhalen die mensen al kenden. De mensen luisteren om te horen hoe goed zijn deze verhalen zouden vertellen. Kinderen over de hele wereld houden ervan om verhalen steeds maar weer de hoeren. In tv series zie je ook steeds hetzelfde verhaal, ook bijvoorbeeld in klassieke Bollywood films. Je wilt toch weten hoe het verhaal deze keer verteld wordt. De voldoening van herhaling speelt een grote rol. De kinderen zijn niet geïnteresseerd in een nieuw liedje. als je het blijft zingen wordt het bekend en gaan ze erom vragen. Zo werkt het met verhalen ook. Ze kijken ernaar uit om ze te horen…

Verhalen vertellen uit een professioneel oogpunt. Het gaat hier niet om de literatuur, verhalen vertellen is optreden, Maar dan anders dan in een theater. Het staat op zichzelf. Door het vertellen creëer je beelden. 

 

Dingen om op te letten voor de verhalenverteller

  1. Wat voor soort verhaal ga je vertellen? Een verhaal over planten gebaseerd op feiten, over dieren, een cultureel verhaal, een fantasieverhaal, een persoonlijk verhaal, over jezelf. Een verhaal over je eigen leven is goed om mee te beginnen. Iets wat je beleefd hebt, over je familie. Een verhaal over je naam.
  2. Welke taal en welke woorden ga je vertellen en gebruiken. Door middel van vertellen kun je het vocabulaire van je publiek verrijken. Gebruik nooit alleen maar simpele woorden gebruik de correcte taal… Als je praat over een hond, vertel dan dat de hond Sint Bernard heet. Vermijd ’slang’, straattaal. Vermijd Engelse woorden. Gebruik taal die hoort bij de leeftijd..
  3. Let op je non verbale taal. Je lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen, versterken het verhaal. Verstoor het verhaal niet;  door je gezichtsuitdrukking laat je weten dat iets overdreven is of niet echt gebeurd. Spreken met je handen hoort bij sommige culturen. Hoe houd je de karakters uit elkaar? Door de stem. Gebruik niet meer dan drie karakters en de verhalenverteller, anders wordt het te moeilijk ze uit elkaar te houden. Als je meer karakters hebt, is er een die eruit springt, bijvoorbeeld bij de wolf en de zeven geitjes is dat de wolf. Qua stem dan. 
  4. De balans tussen de verhalenverteller in de luisteraar.
  5. Rituele taal: door het gebruik van standaard zinnen krijgt je verhaal een bepaalde sfeer. “Er was eens…”  geeft aan dat het een fantasie verhaal is.” Dit is een echt verhaal…” geeft aan dat het verhaal ontleend is aan de realiteit. “en toen kwam er een olifant…” of “en ze leefden nog lang en gelukkig”. In een verhaal kan ook herhaling zitten. Het exacte zelfde woord dat steeds terugkomt. Kinderen zien het ritme van het verhaal.”Nu komt de tweede broer aan de deur…” dit heeft een Heel specifiek doel in een verhaal.
  6. De gevoelens en de toon van een verhaal. In hoog tempo geeft aan dat het verhaal opwindend is, je kunt drama in je stem leggen.
  7. Interactie met je publiek. Als je ziet dat iemand indut, of juist als het erg spannend wordt, kun je dat uitbuiten.
  8. Geef van tevoren aan of kinderen vragen mogen stellen en participeren.”Als je een vraag hebt mag je hem stellen”. Of “als ik klaar ben mag je vragen.”

Hoe leer je een verhaal uit je hoofd?

Hoe leer je een verhaal uit je hoofd? Lees het verhaal door en probeer het te vertellen in 3 minuten. Het helpt als iemand naar je wil luisteren. Tijdens het vertellen mag je op je papier kijken of in je boek. Nu vertelt de ander het verhaal aan jou in 2 minuten. Ook zij mag het verhaal erbij houden. Nu vertel jij het verhaal in een minuut aan de ander. Je zult merken dat je het verhaal op papier steeds minder nodig hebt. 

Gebruik geen werkbladen om kinderen een structuur in een verhaal te laten ontdekken, maar een wit vel papier. 

De tijdlijn van het leven

Vergeet niet dat de oorspronkelijke intentie van de tijdlijn van het leven was: inspiratie. Ons verhaal van de tijdlijn van het leven is een parade van wezens die de wereld binnen komen, Uitdagingen, drama van het leven, met veel kleine scènes. Het lijkt op de en toen… en toen… verhalen. De kinderen horen dit verhaal elk jaar. Het helpt hen en het ondersteunt hun begrip van de biologie. Dit verhaal is een van de velen! De tijdlijn is niet een mechanisch stukje tekst om perioden uit het hoofd te leren. Maria Montessori beelden ons laten zien dat dieren zich hebben aangepast… sommige succesverhalen van dieren werken aan het eind een tragedie. De dieren stierven uit. De tijdlijn hoor je niet het hele jaar door op te hangen in de klas. Af en toe haal je het tevoorschijn om hem te bekijken. Een kind van zes jaar heeft weinig notie van tijd. Dus de tijdlijn van het leven slaapt bij hem in als een bom. Het kind realiseert zich dat de wereld niet altijd uitgezien heeft zoals nu. Dat dieren uitstierven. In de zeventiger jaren begonnen mensen de graven te ontdekken. Zes jarige kinderen hebben een kleine kennis maar geen gevoel voor tijd. Wat gebeurde er eerst of wat erna. Het kost tijdom dit op te nemen en te beseffen. Daarom moet er iedere keer weer gekeken worden naar de tijdlijn. Het eerste verhaal is de parade van de organismen. Dat is wat kinderen kennen. Je kan bijvoorbeeld een toneelstuk maken als je dat nog nooit gedaan hebt. Iedereen wil en kan een dinosaurus zijn, maar ook een eencellige of een ander klein diertje. Kies twee rollen per persoon. Laat de kinderen onderzoeken en maak samen een lied maken op een bekende melodie.

Als je een verhaal verteld heb je een kapstok nodig, iets wat kinderen kennen. Maak het verhaal persoonlijk door het over een persoon te laten gaan. Stel vragen. Deze verhalen zullen hopelijk een impressie acht laten achterlaten bij het kind, een impressie die hen bij zal blijven. Soms kun je hen een kleine anekdote vertellen waardoor ze meer willen horen. Leg niet al de derde miljoen terminologie uit, kinderen kunnen het vaak uit de context halen. Als kinderen lezen, stoppen ze met lezen bij een moeilijk woord, als je luisteren blijven ze luisteren bij een moeilijk woord. Je leert kinderen kennismaken met het universum. Andere belangrijke punten: een verhaal over een plant of dier uit het perspectief van de plant of het dier. Een vriend, aanvaller et cetera.

Variatie: een dagboek, een dag uit het leven van een mango boom. Gedicht. Liedjes. Volksverhalen. Interview. Klein toneel.

Tips om te oefenen

Leer het begin en het eind uit het hoofd maak een overzicht van de volgorde en belangrijke punten.

Gebruik terugkerende zinnetjes, grapjes zoals: “Ik ben… Ehhhh Ik was… “(ik ben uitgestorven)

Maak een lied met de kinderen gebruik een bekend lied.

Improviseren: gewoon doen het hoeft het niet waard te zijn opgeschreven te worden. 

 

De "grace and courtesy" van luisteren

Of wel: hoe luister ik naar een verhaal ? – Wellevendheidslesjes in luisteren. 

Rechte rug: vertel de kinderen: “we hebben een ruggengraat, dus we kunnen hem maar beter gebruiken ook”. Ga niet liggen en je ogen dichtdoen. Hoe ziet het er uit wanneer we rechtop zitten? Zeg niet: “kun je netjes rechtop zitten?”

We zitten met een rechte rug. Voeten bij onszelf, zij steken niet uit. Dat zou andere kinderen pijn kunnen doen. We zitten op onze knieën/met gekruiste benen, of de benen naar een kant, maar nog steeds met een rechte rug. Laat zien hoe je van positie verandert wanneer je moe wordt van het zitten in die houding. We kunnen het zitten oefenen op een manier in een wellevendheidslesje. Een kind zal zich bewust moeten zijn van de ruimte om hem heen. Laat je handen elkaar gezelschap houden. Ze hoeven elkaar niet vast te houden. Maar ze zijn wel samen in de een of andere manier. Hoe ver zouden wij uit elkaar moeten zitten?

Een afstand van twee handen, of een andere simpele regel die wij kunnen onthouden. Zelfs wanneer je naast een vriend zit. Je zit niet aan elkaar. Oefen deze dingen een voor een in een apart lijstje. Kring is een traditie, maar niet per definitie een Montessori traditie. Als je met elkaar een discussie voert, zorg er dan voor dat iedereen elkaar kan zien. Maar, wanneer je een verhaal vertelt, wil je dat de kinderen naar jou kijken.

Zet de kinderen daarom in rijen of in een halve cirkel. Oefen dit! Alle gezichten zijn naar jou gericht. Kinderen die de meeste problemen hebben zichzelf in toom te houden, zouden het dichtst bij jou moeten zitten met volledig oogcontact. Geef hen de meeste aandacht. 

Als een kind de groep verstoort, stop, glimlach beleefd, kijk naar het kind en verwacht een eenvoudige verontschuldiging. Ga niet de regels bespreken, onmiddellijke vergiffenis en terug naar het verhaal. Als het niet mogelijk is om het kind terug te brengen naar het verhaal, moet je misschien stoppen. En vertellen dat je het verhaal een andere keer verder vertelt. Een midden- of bovenbouwleidster kan zeggen: als het verhaal verstoord wordt, zal ik stoppen en de volgende dag verder gaan. Geef altijd een nieuwe kans. Zorg ervoor dat kinderen weten of ze mogen storen en vragen mogen stellen. Zeg bijvoorbeeld: “je kunt een heleboel in je gedachte hebben, maar je moet je vragen in je hoofd houden tot het verhaal afgelopen is. “Vertel dit aan de kinderen voordat je begint, wanneer je geen discussie wilt tijdens het vertellen.

 

Universele thema's

Een lijst van universele thema’s kan nuttig zijn bij het bedenken van je verhaal.

  • Verdwalen of iets kwijt raken
  • Interessante dingen vinden
  • Iemand helpen
  • Bang zijn
  • Meervoudige loyaliteit
  • Teleurstelling
  • Keuzes maken/morele conflicten
  • Regel eens breken/negeren
  • Dapper zijn; zelf opoffering verrast zijn
  • In de problemen komen
  • Onderneming
  • Jaloers voelen
  • Gepest worden/geplaagd worden
  • Winnen en verliezen
  • Identiteitsverwisseling
  • Ongelukken
  • Niet vooruit denken
  • On eerlijkheid
  • Wraak nemen
  • Ingesloten zijn/in de val gelopen
  • Reizen en ondernemingen.

Vertel-tas

Vertel tas
Je hebt nodig: een aantrekkelijke tas en een paar interessante en ongewone dingen, zoals de oude sleutel, een vergrootglas, een kaart, en verder kijken, een kristal of een mooie steen. Vertel de kinderen dat je een verhaal gaat voor zinnen over de dag dat ze op een heel ongewoon de school trip gingen. Vraag om suggesties voor waar het verhaal zich afspeelt en hoe het begint. Nodigt de kinderen uit om om de beurt iets uit de tas te nemen, en een verhaal te verzinnen over wat er gebeurde toen ieder object gevonden werd. Als er verschillende suggesties zijn, laat het nadenken welke het meest toepasselijk zou kunnen zijn, en als ze vastlopen, Bied dan een paar suggesties van jezelf.

 

Bron van deze informatie: Nienhuis retreat 2014