Zelfstandig werken

000627

Zelfstandig werken is een aan te leren vaardigheid. Zelfstandig gedragen betekent: naar gewoontes handelen. Je leert kinderen dus aan om dingen te doen volgens bepaalde routines. Je kunt de routines oefenen en ook inzichtelijk maken. Een kind moet leren: 

  • Zelf te weten wat hij moet doen en ook te blijven bij het plan. 
  • Zijn werk serieus te nemen en ook af te maken
  • Het werk te isoleren, dus alleen het werk op tafel te hebben waar hij mee bezig is. 

Op sociaal gebied zal een kind zich ook zelfstandiger leren te gedragen. Zij zal stop zeggen als zij iets niet wil. 

De leidster moet het werk van het kind ook serieus nemen. Respecteren dat een kind aan het werk is, niet storen of ingrijpen als een kind het zelf moet uitvinden. Ze kan wel observeren hoe het proces van het werken verloopt. 

Kinderen leren een vaardigheid met verschillende materialen. Optellen kun je met wel 5 verschillende materialen. Je geeft een kind verschillende lesjes en laat het daarna kiezen waarmee het kind het liefst werkt. 

Met de onderstaande serie plaatjes kan een leidster aan de kinderen inzichtelijk maken wat zij aan het doen is. 

De grote cirkel staat voor: de leidster loopt een grote ronde door de klas, kijkt of iedereen verder kan, helpt kinderen op weg. De kleine ronde: enkele lesjes geven. Oog: observeren. Een andere volgorde kan ook: grote ronde, oog, kleine ronde, oog. 
Onder deze serie plaatjes zie je de dagritmekaarten, die in veel groepen gebruikt worden om aan te geven welke activiteiten er vandaag gedaan worden/ 

In plaats van het bovenstaande schema kun je ook een andere aanpak gebruiken. Zorg dat er een of meer vaste plekken zijn in de klas van waar uit je de hele klas kunt overzien. Ga steeds als je een lesje gegeven hebt, terug naar deze plek (of stoel). Kijk wat er gebeurt en waar je nu het hardst nodig bent. Denk na over wat je wilt gaan doen. Als je je zelf aanleert, nooit iets te ondernemen zonder dat je eerst op een stoel gezeten hebt, zul je merken dat je betere beslissingen gaat nemen en meer ziet. 

Plannen of niet plannen?
Plannen wordt in veel montessorischolen gedaan vanaf de middenbouw. De leidster spreekt met de zesjarigen iedere dag door wat zij kunnen doen en dit wordt opgeschreven. Bij de oudere kinderen gebeurt dit iedere week. Samen bespreken en dan noteren in een schrift dus: „wat wil jij leren” en wat wil de leidster nog aanbieden of laten inoefenen? Als het goed is, wordt dit gesprek meer dan dat alleen. Je kunt samen met het kind reflecteren op het werk. Het kind laten vertellen wat er gebeurd is bij het werken, wat het moeilijk vond, waar het niet aan toe gekomen is.

Plannen zou er in een montessorischool niet bij moeten horen. Kinderen zouden gewoon uit zichzelf moeten werken of spontaan mee moeten kunnen doen met iets wat hen interesseert. Probeer planbriefjes eruit te krijgen. Bij een goede voorbereide omgeving zijn afspraken, briefjes en regels minder nodig! Enkele kinderen blijven altijd briefjes nodig hebben. Sommige kinderen zinden het zelfs leuk en maken zelf een planbriefje. 

Werkcurve

Volgens Montessori maken kinderen tijdens een werkperiode van 3 uur een aantal stadia door. Ze beginnen met een makkelijk en bekend aanloopwerk. Dan volgt er een wisselmoment, daarna een nieuw werk, weer een wisselmoment en dan volgt het grote werk. Een werk waaraan een kind lang en geconcentreerd bezig kan zijn. Er zijn theorieën die aangeven dat de concentratie aan het einde van de dag zelfs het grootst is. Wanneer je deze werkcurve niet ziet gebeuren, zou je je kunnen afvragen of dat misschien komt door: 

  • vakleerkracht-lessen
  • groepslessen
  • opgelegd werk: 
    • methodisch werk 
    • taken
    • opdrachten zoals je moet iedere dag een reken-, taal-, en schrijfwerkje doen
  • Verstoringen van de leidster (hardop praten, klas stilleggen omdat het onrustig is).

Oplossingen voor dit probleem: 

  • Het zou fijn zijn om de kleine pauze in de klas los te laten, omdat kinderen misschien verstoord worden in hun concentratie. 
  • Als leidster ben je een voorbeeld voor de kinderen. Praat zacht, maar fluister niet, want dat is slecht voor je stembanden. Zacht praten leert een kind op school. Je kunt het benoemen als je „binnenstem”. „wil jij je binnenstem gebruiken?, vraag je dan aan het kind. Dit kun je oefenen in een wellevendheidslesje in een kring en je oefent dit ook wanneer je het stiltespel doet. 
  • Handenarbeid via inloop of inschrijven. 
  • Gym via een inloop (wel afgestemd op leeftijd)
  • Kast voor kunstzinnige/beeldende vorming in je klas. 
  • Kunstzinnige les: korte introductie van de techniek. Daarna kunnen kinderen ermee door of aan hun eigen werk. Ze kunnen ook een eigen techniek gebruiken. Je kutn ervoor kiezen om de techniek aan te bieden aan een groepje kinderen. Zij leren hem weer aan andere kinderen. 
  • Groepsles niet aan het begin van de ochtend
  • Kosmische les wel juist aan het begin. Als je de algemene les aan het begin van de dag doet, hebben de kinderen de hele dag de tijd om te verwerken. Geef het wel van tevoren aan of doe deze les altijd op dezelfde tijd. Vraag je af of iedereen bij je algemene les aanwezig moet zijn. 
  • Geef voor de volgende dag als leidster al door wat je gaat doen. Zo kunnen de kinderen hun dag inplannen. 
  • Als kinderen behoefte hebben aan veel beweging, zijn er heel veel mogelijkheden. Bijvoorbeeld de getalkaarten in de ene hoek van de klas en het gouden materiaal in de andere. 

Tips

  • Geef alleen aandacht aan kinderen die willen werken. 
  • Stop geen energie in het volgen van kinderen, beloon negatieve aandacht vragers dus niet. Heb het geduld en vertrouwen van ouders en collega’s om dat twee jaar te laten gaan. Dan krijg je kinderen die werken vanuit innerlijke discipline
  • Weekbriefjes, negatieve aandacht, kookwekkers, klokken, dreigementen: daarmee maak je de weg naar wat je wilt bereiken moeilijker. Het zijn lapmiddelen waar je van af moet. Ook opmerkingen zoals: „we gaan nu een half uur zonder te praten….” of „je mag nu niet samenwerken” zijn lapmiddelen. Beperk deze. Probeer kinderen te inspireren door middel van interessante lesjes.
  • Zorg voor zo min mogelijk stoormomenten, ook voor jezelf. Voor het uitlenen van materiaal kun je een uitleenschrift per klas hebben. Iedere week houdt iemand bij wat er in en uit gaat.  Of anders gebruik je leenkaarten. Kinderen gaan met een leenkaart van hun eigen klas naar een andere klas om iets te lenen. 
  • Regels waarbij de leerkracht nodig is, zijn overbodig. 
  • Als leidster heb je een voorbeeldfunctie. Volwassenen zouden ook niet mogen storen als een leidster een lesje geeft. Spreek met collega’s en kinderen af dat zij niet binnenkomen in een klas als er voorgelezen wordt. Je kunt bordjes maken op de deur met een schuifje; staat het schuifje op rood, dan mag je niet storen. Staat het op groen, dan mag je binnen komen.