Loopt het of loopt het niet?

Je kunt in je klas, vooral als het een nieuw opgestarte groep is, best wat extra energie steken in het zorgen voor een betere werkhouding. Dit zijn de tips die je zouden kunnen helpen. (druk op het plusje om mogelijke oplossingen te lezen)

Neem het kind op schoot tijdens je lesje als het zich niet op zijn gemak voelt. Zo kun jij je lesje geven en kan het kind meekijken. Of geef de wenner zijn/haar eigen krukje zodat het jou kan volgen en steeds naast jou kan zitten. Vertel de kinderen in je klas dat er een nieuw kind komt en dat ze kunnen helpen. Geef een wellevendheidslesje over hoe ze hulp kunnen aanbieden als ze zien dat iets niet lukt. 

  • Kinderen die moeite hebben met kiezen, kun je helpen. Bespreek wat ze willen doen op een manier dat zij denken dat ze het zelf bedacht hebben. Of laat ze gewoon zitten op een stoel en kijken, tot ze weten wat ze willen pakken. Kinderen mogen dagen, weken kijken, zonder veel te doen. Er zijn kinderen die dit nodig hebben, vooral in een omgeving waar niets lijkt op thuis (een klas met voornamelijk montessorimateriaal). Voorkom dat kinderen rond gaan dwalen. Je wilt alle kinderen ‚zo laag mogelijk’ in je klas, dus op een kleedje of aan tafel. Je kunt ook helpen door een beperkte keuze te geven:
    • Ga eens kijken in deze kast. 
    • Jij mag nu kiezen.
    • Wat zou jij willen doen?
    • Ik ga tot 5 tellen en dan heb jij een werkje gevonden.
    • Denk je dat je ’n werkje kunt vinden of wil je op een stoeltje zitten om erover na te denken?
    • Gisteren heb je gewerkt met de roze toren. Wil je die nog een keer doen?

Kinderen leren alleen maar kiezen door het te doen. Geef ze dus een keuze, al is het een beperkte. Laat een kind kiezen uit twee dingen, en later uit een kast en bouw het zo op totdat een kind in staat is vrij te kiezen uit de hele klas. 

Je kunt ook een bakje met een paar kaartjes hebben staan. Dit is eigenlijk het werkje ” een werkje kiezen”. Het kind neemt het bakje, legt de kaartjes op tafel en maakt dan een keuze. 

Drukte, herrie

  • Haal kinderen uit elkaar die elkaar teveel storen. Doe dit op een rustige positieve manier, dus zeg bijvoorbeeld: „Ik denk dat jij op die plek bij het raam heel fijn rustig kunt werken”. Dit kan gemakkelijker in een klas waar kinderen geen eigen plek hebben. Iedere dag een nieuwe kans! 
  • Ook als het niet rustig is in de klas, blijf je zelf wel rustig. Zeg liever: „jij mag even…. doen” tegen een kind dat ongeordend en slordig omgaat met het materiaal. Het kind doet dan jouw wil, zonder dat je het negatieve gedrag benadrukt. Jij ruimt dan even het werk van het kind op. Je liefdevolle aanpak in de klas zal uiteindelijk zijn vruchten afwerpen. Als je een keer uit je slof schiet, kun je veel kapot maken van wat je had opgebouwd. Je spreekt een kind aan, maar er zijn er 20 die zien wat jij doet. Wees dus voorzichtig in je reacties naar kinderen. 
  • Als een kind zich niet goed gedraagt, mag hij gewoon aan zijn tafel zitten of op een stoel kijken. 
  • Een druk kind: ga naast het kind zitten, leg een hand op de schouder, neem het op schoot. Laat het een klusje buiten de klas doen. 
  • Als kinderen niet voldoen aan je verwachtingen, kijk dan eerst eens naar je verwachtingen. 
  • Als een kind stoort, kun je zeggen: „Je bent aan het storen. Wat kun jij doen zodat je niet stoort? Wat kun je daarvoor in de plaats doen? Denk jij dat je nu aan het storen bent? Misschien moet het wat zachter. Het werk dat hij doet is erg moeilijk, dus je mag hem nu niet storen. O jee, je bent het vergeten. Misschien moet je even met mij meelopen. Het is tijd om dit werk weg te doen. Nu kun je even met mij meekomen”. Op een heel aardige manier. ”
  • Zit stil. Wees je bewust van je eigen rol. Soms ben je zelf degene die stoort. Ga dan zitten, observeren en schrijven.
  • Geef echt moeilijke kinderen veel aandacht. 
  • Drukke kinderen kun je aan het werk zetten met oefeningen uit het dagelijks leven, om daarmee de concentratie op te bouwen. Zie inleiding tot motoriek voor meer info. 
  • Verander je klas als het niet loopt. Hoe je klas ingericht is, kan effect hebben op de rust en de keuzemogelijkheden van kinderen. Ga na waar verstopplekjes zijn of plekjes waar herrie ontstaat. Als het steeds onrustig is in de leeshoek, maak er dan een leeskast van en laat kinderen lezen aan een tafel. 
  • Gebruik een zachte stem. Als jij het doet, doen kinderen het ook. Als je nog zachter praat, zul je merken dat het effect heeft op de kinderen. 
  • SHOW – Slow Hands, Omit Words (=trage handen, woorden weglaten). Je kunt hierover lezen op de website van montessoritraining.blogspot. Laat de materialen voor zichzelf spreken. Voor leidsters die voordat ze gingen werken in een montessorischool al andere leservaring hebben, kan dit een hele opgave zijn. Ze zouden bang kunnen zijn dat kinderen niet leren als zij er niet bij praten. Hoe je het lesje geeft heeft een grote invloed op de rust bij het kind. Loop traag door de klas. Wees kalm in alles wat je doet, alsof je het hele montessori-onderwijs in jouw ene lesje tot uitdrukking wilt laten komen. In het artikel op montessoritraining.blogspot.nl wordt beschreven dat een leidster in opleiding een lesje moest geven zonder een enkel woord te zeggen. Het was wonderlijk dat het materiaal het enige was om gefocussed te blijven en dat het niet praten haar hielp om zich bewust te zijn van de exacte bewegingen die ze wilde maken in haar lesje. Lessen op alle niveaus zouden met zo min mogelijk woorden gegeven moeten worden. Zonder de woorden van de leidster vinden de kinderen de antwoorden, ontdekken ze wetmatigheden, doen ze vaardigheden op en leren de kinderen de abstracties zelf.
  • Raak niet in paniek als het druk is. Ga zitten. Kijk rond. Neem de kinderen die rondlopen bij je voor een lesje. Stop de klas als het heel erg is. Als kinderen materiaal kapot maken. Geef dan aan de hele klas „grace en courtesy” lesjes (wellevendheidslesjes) gedurende 15 minuten tot het wat kalmer is. Je wilt niet dat kinderen ruw omgaan met het materiaal. 
  • Maak een afspraak met jezelf: “ik neem geen enkele beslissing voordat ik op een stoel zit”. 
  • Met een belletje kun je de klas stil krijgen als dit bij jou op school de gewoonte is. Zorg dan dat je wacht tot alle kinderen hun handen bij elkaar hebben en stil zijn. 
  • Ga naar buiten als het echt niet lukt. De natuur en buitenlucht kan kalmerend werken. 
  • Neem de tijd ! Kinderen merken als je gehaast bent. Het veroorzaakt drukte. 
  • Kleine kring: als er een aantal kinderen niet aan het werk is, haal je die bij elkaar en maak je, op de grond, een kleine kring. Je kunt dat bijvoorbeeld doen door kleine kussentjes tevoorschijn te halen. De kinderen nemen plaats op de kussentjes en je geeft een kort lesje met deze kinderen. Je kunt een lesje met voorwerpjes doen, bijvoorbeeld om beginklanken te oefenen, of een lesje met classificatiekaarten. Een lesje “grace and courtesy”, dus een wellevendheidslesje, is ook altijd goed. Daarna stuur je de kinderen een voor een uit de kring als ze weten wat ze willen gaan doen. Zo’n kring hoeft maar 5 minuten te duren. De kinderen zijn in een andere gemoedstoestand gekomen en hebben hopelijk weer zin om een werkje te gaan doen. Zo niet, hebben ze in ieder geval een positief lesje bijgewoond. 
  • Een andere manier: zet de kinderen bij jou in een kring op de grond, de rondlopers dus. Kijk ze aan en zeg: “of je gaat nu zelf iets zoeken om te doen, of ik zoek iets voor jou. De meeste kinderen kiezen nu eieren voor hun geld en gaan iets doen. 
  • Haal bij de start van de dag de stoelen van tafel voor de kinderen komen. De klas ziet er dan rustiger uit. 
  • Als er kinderen zijn die gedurende de dag vaak veel energie van je vergen, kun je bij het binnenkomen tijdens het handen schudden al even je verwachtingen uitspreken: “Ik verwacht van jou vandaag dat je….”
  • Op een bordje in de klas zet je: “shh….ik maak stilte”.
  • Volwassenen zouden ook niet mogen storen als jij een lesje geef.  Goed voorbeeld doet goed volgen. Bespreek dit in het team. 
  • Spreek met collega’s af dat je niet mag binnenkomen als iemand voorleest.
  • Geef veel practical life lesjes. Die bevorderen de concentratie.  
  • Een stille klas is vaak meer de wens van de volwassene dan van de kinderen. De meest stille klas hoeft niet de klas te zijn waar kinderen het meest gefocust zijn, waar kinderen het meest onafhankelijk kunnen bewegen en doen, en waar kinderen het meeste plezier hebben. Er moet interactie tussen kinderen mogelijk zijn, zodat kinderen van elkaar kunnen leren. 
  • Fluisteren is niet altijd de beste oplossing, zeker niet voor je stem. Bovendien reikt gefluister heel ver door de klas. Probeer maar eens uit. 
  • Maak je groepjes kleiner. Aan een grote tafel die voor 4 kinderen bedoeld is, zet je slechts 2 stoelen. De stoelen die je nu overhoudt zet je in een hoekje op een stapel voor wanneer je ze nodig hebt (bijvoorbeeld tijdens lunch). Kinderen hebben nu ruime plekken waar ze grote dingen kunnen neerleggen, zoals het latjesbord of een inlegkaart waarvan ze de stukken willen overtrekken. 
  •  
  • Gebruik liedjes voor overgangen, als dat iets is wat bij je past. 
  • Loop bij iedereen langs en spreek hen toe om te gaan opruimen, in plaats van een belletje. 
  • Tijdens het opruimen kun je op een centrale plaats zitten om te kijken wat de kinderen doen. Vanaf die plaats kun je kinderen aanspreken of ernaar toe lopen. 
  • Vertel iedere dag weer hetzelfde bij overgangen. Kinderen weten graag waar ze aan toe zijn en wat er van hen verwacht wordt. Ook al is het voor jou overduidelijk, je kunt beter teveel vertellen dan te weinig als het nog niet zo goed loopt in je klas. 
  • Zorg voor een horizontale programmering. Alles alle dagen van de week in een vaste volgorde.Bijvoorbeeld: werktijd, naar buiten, lunch, werktijd, kring, naar huis. 
  • Maak je lesjes interessant en speciaal, vraag het kind: „mag ik jou dit werkje laten zien?”  of: “ik heb iets interessants, doe je met mij mee?”
  • Start met een lege kast! Of zelfs een lege klas. Dit is een aanpak die beschreven staat in het boek van Paula Polk Lillard, „Montessori in the classroom”. Maria Montessori zelf schrijft erover in “the absorbent mind”. Paula had in het begin alleen een aantal stuks speelgoed in de klas en bood steeds een montessorimateriaal aan, voor ze het in de klas plaatste. Langzaamaan vulden de kasten zich. Kinderen wisten hoe ze het materiaal moesten hanteren en waar het opgeruimd moest worden. Het speelgoed nam een steeds minder belangrijke plaats in. Deze aanpak is zeer nuttig wanneer een groot deel van de kinderen nieuw is bij de start van een nieuw schooljaar. De ouders kun je van tevoren een brief sturen over wat je gaat doen. Zeker ouders van kinderen die al in de klas zaten, zullen dat zeer graag willen weten. Je begint dus met een aantal stukken speelgoed, een snack tafel en een wastafel om handen te wassen. Als er teveel keus is, zullen kinderen niet op hun gemak raken, omdat ze niet kunnen kiezen. Verijder dan nog meer dingen. Als er minder dingen in de klas zijn, gaat het geluidsniveau omlaag en zal er gemakkelijk normalisatie te zien zijn. De kinderen die al langer in de klas waren, profiteren ook van deze aanpak, omdat ze bepaalde materialen wel gedaan hebben, maar nog niet beheersten. Ze krijgen er zelfvertrouwen van en leren zich beter te concentreren. Begin met oefeningen uit het dagelijks leven, later voeg je zintuiglijk materiaal toe. 
  • Verander de oefeningen uit het dagelijks leven regelmatig. Als er iets nieuws te vinden is, gaan kinderen weer met frisse zin aan de slag. Zorg ook voor uitdagender practical life werkjes.
  • Als je ziet dat bepaalde materialen niet gebruikt worden, neem dan zonder iets te zeggen een van die materialen van de plank en ga het werkje zitten doen met je volle aandacht en overdreven langzame gebaren. Kinderen die langslopen zien je werken en denken: dat wil ik ook doen. Ze kunnen niet wachten tot jij het materiaal opgeruimd hebt. Een mooi materiaal om dit mee te proberen is de aankleedrekken. Je zult zien dat er zo 2 of 3 kinderen een aankleedrek willen doen nadat jij er een gepakt hebt. Het creëert een nieuw verlangen bij kinderen en is meteen een mini-lesje met het materiaal. 
  • Je kunt een materiaal ook centraal stellen door het op een tafel of kleedje uit te stallen. 
  • Als een kind niet wil werken: laat zijn vriend werken! Dan ziet het kind zijn vriend werken en dan wil hij het zelf ook. 
  • Bereid je groepslesjes goed voor, dat scheelt tijd en zo voorkom je dat kinderen je lesje niet interessant vinden omdat jouw handelingen afleiden van het eigenlijke lesje. 
  • Vertel het doel van het lesje vooraf aan het kind en kijk ook of het doel bereikt is. Hoe ouder het kind, hoe belangrijker dit wordt. Vooral meer begaafde kinderen hebben behoefte aan zingeving, maar in het algemeen is iedereen gebaat bij deze aanpak. Echt jonge kinderen niet, zij doen de activiteit voor het plezier. 
  • Belsuit een lesje met: “misschien wil je hiermee morgen zelf verder oefenen.” of “nu mag je dit werkje zo vaak doen als je wilt”. Laat merken dat je herhaling belangrijk vindt. 
  • Behandel het materiaal alsof je zojuist goud ontdekt hebt. Laat de kinderen de verwondering voelen. Na verloop van tijd zou dit op hen moeten afstralen. 
  • Zorg dat je de kinderen beter leert kennen zodat je beter kunt afstemmen op hun behoeften en interesses. Bouw een band op door middel van liedjes, verhalen, boeken en groepsspelletjes. 
  • Geef een lesje aan een kind alsof je het aan je hele klas geeft. Met overdreven, rustige gebaren, je bewust van de kinderen die toekijken. 
  • Onthoud dat kinderen een lange tijd nodig hebben om te wennen. Geef het tijd. 
  • Ga eens zitten om te observeren wat er precies wel gebeurt. 
  • Zeg: “het is tijd om een eigen werkje te kiezen”
  • Sta toe dat kinderen kijken bij andere kinderen, maar met hun handen op hun rug en zonder te praten. Geef er wellevendheidslesjes in. 
  • Heb je veel rondlopende kinderen, zet ze in een klein kringetje bij elkaar. Zeg: “ nu ga je iets kiezen, of ga iets voor je kiezen”. Je zult merken dat in de meeste gevallen kinderen opeens wel weten wat ze willen doen. Vanuit hun positie kunnen ze een beperkt deel vande kasten zien en maken ze daaruit een keuze. Succes verzekerd. 
  • “Wat heb je gisteren gedaan? Wat ga je straks doen? Ga je dit alleen doen? 
  • Sommige leerkrachten kiezen ervoor om ’s morgens al iets op de tafel van een kind te leggen. Ik ben er zelf niet zo’n voorstander van. Als je dit wel doet, zou je dat bijvoorbeeld op twee dagen van de week kunnen doen. 
  • Laat een kind kiezen uit twee of drie verschillende dingen: “wil je verder met het gouden materiaal? Of ga je letters schrijven?” 
  • Een ouder kind kun je meer sturen als het noodzakelijk is dat hij toch echt vandaag met iets gaat oefenen. Wil je beginnen met de deelsommen? Of doe je het over een half uur?” 
  • Leg uit hoe de kast is ingedeeld. “Er zit een opbouw in de kast. Als je de werkjes van de bovenste plank hebt gedaan, kun je met deze werkjes verder gaan.”
  • Haal alles uit de kast en doe het er weer in. 
  • Zou het helpen als je iets verandert aan de omgeving? Moet ik de tafels herschikken? iets toevoegen aan een werkje om het interessanter of uitdagender te maken? 
  • Zou het helpen als je een lesje zou geven aan een kind dat door anderen bewonderd wordt? 
  • Heb je voldoende interessante practical life werkjes staan? (heel belangrijk!) 
  • Heb je al eens een overzicht gemaakt van de werkcyclus? Wat doen kinderen? wanneer komt er een dip in hun concentratie? 
  • Grijp in door groepslesjes te geven. Aan een klein groepje. 
  • Geef wellevendheidslesjes. 
  • Laat kinderen zelf met oplossingen komen voor dit probleem. 
  • Geef korte lesjes. Time desnoods je lesjes om te zien of je sneller kunt worden. 
  • Laat iemand met de helft van je groep naar buiten gaan. Na een tijdje wissel je de kinderen om en geef je lesjes aan de andere helft. Als je een assistente hebt, is dat perfect. Na een tijdje is dit niet meer nodig en kan iedereen de hele werkcyclus in de klas zijn. 
  • Geef een lesje van a tot z aan de hele groep, bijvoorbeeld een aanbieding met de roze toren. In zo’n lesje zitten wel 10 lesjes: uitrollen van een kleedje, lopen door de klas, praten met een binnenstem, het dragen van de blokken, het opbouwen, enzovoort…. De lesjes aan een kind blijven de voorkeur houden, lesjes aan een groep moeten uitzonderingen zijn. 
  • Na ieder lesje dat je gegeven hebt, kun je teruggaan naar een stoel in de klas. Daar ga je zitten observeren en van daaruit neem je een beslissing over wat je gaat doen. Dwing jezelf eerst te zitten en loop niet van het ene lesje naar het andere. Zorg ervoor dat kinderen op een goede manier aan het werk zijn, voor je aan een nieuw lesje begint. Dat voorkomt dat je tijdens je lesje moet stoppen. Als je op deze stoel zit, luister je waar geluid vandaan komt en ga je er op af, om dit kind te helpen rustiger te worden. Het is gemakkelijker om een geluid aan te pakken dan te wachten tot het escaleert. 
  • Zorg voor aantrekkelijke activiteiten waar kinderen lang mee bezig kunnen zijn, zoals een dierenboekje maken. Kinderen kleuren de plaatjes en schrijven de onderdelen van het dier erbij. Prikwerk is ook geschikt als concentratiewerk, evenals tafel wassen met een spons en zeep. 
  • Maak gebruik van andere kinderen als je bezig bent met een lesje. Vraag een kind dat in je buurt is: „wil jij even tegen …. zeggen dat hij het werkje op tafel moet leggen en niet ernaast?”
  • Geef in een grote groep veel groepslesjes. Wel in kleine groepjes, tijdens de 3 uur werkperiode. 
  • Vertel de kinderen wat ze kunnen doen als ze klaar zijn.
  • Kinderen gaan juist harder werken als jij minder doet.
  • Laat kinderen zelf materialen repareren. 
  • Laat kinderen elkaar lesjes geven. Dat kan ook bij het uitleggen van taakjes. Als je taakjes in je klas hebt, laat het kind dat het taakje een tijdje had, het uitleggen aan het volgende kind dat dit taakje gaat doen. 
  • Geef heel veel wellevendheidslesjes om de norm in je klas te zetten. Zeker in perioden dat er veel nieuwe kinderen bij gekomen zijn. 

  • “Luister en doe” spelletjes zijn een goede manier om jonge energieke kinderen actief bezig te laten zijn. Ze werken meteen aan hun luistervaardigheid, het opvolgen van opdrachten en concentratie. En ze worden er kalmer van. Geef opdrachten als tik je knieën aan, ga staan en weer zitten, sta op, spring op je plek en ga weer zitten, loop naar de voordeur, loop naar de achterdeur, klap in je handen en stop, breng een kleedje uit het kleedjesrek, kies een boek en breng het naar het kleedje, breng het kleinste blokje van de roze toren, loop naar de inlegkaarten-kast, pak een glas water en drink het leeg. Voor uitleg over luister en doe, klik hier.

  • Ook “breng mij” spelletjes werken goed. Laat een kind een werk, bijvoorbeeld de inlegkaart van de wereld, op een kleedje leggen en vraag het dan steeds een werelddeel te komen brengen… of een rekenstok, of de staart van het paard…. of speel dit met tienstaafjes, classificatiekaarten, uiteraard gouden materiaal, of 3 schuurpapieren letters…. of laat een kind alle kubussen zoeken die het kan vinden. Of 6 blaadjes van de metalen inlegfiguren. Of zoveel mogelijk gele dingen. Nog beter is het om een ouder kind dit spel met een jonger kind te laten doen. 

  • Leen materialen bij een andere klas. 
  • Maak een uitleenschrift. Laat kinderen zelf naar een andere klas gaan en daar spullen lenen. Wat er geleend wordt, staat in het schrift. Zo voorkom je dat je zelf de klas moet verlaten. Je kunt ook werken met leenkaarten. Ieder materiaal dat je leent komt op een kaart te staan. De klas die het uitleende, houdt jouw kaart totdat jet het materiaal terugbrengt, 

Probeer eens uit om een ding te kiezen dat je bij alle (of een bepaald aantal) kinderen wilt observeren. Leg de lat niet te hoog. 

Kijk ook eens op deze pagina voor meer info over observeren

  • Nieuwe kracht geven door het te gebruiken bij een kosmische les.
  • Niet aftekenen, want dan wordt het werk maar één keer gedaan. Of vier vakjes om in af te tekenen op de aftekenkaart.
  • Meer belang hechten aan dit vak; kinderen weten haarscherp rekenen en taal het belangrijkste worden gevonden.
  • Niet zeggen: wat is je echte eerste werk.
  •  Geen waardeoordeel, dat het een belangrijker is dan het ander.
  • Onderschat de ouders niet.
  • Kinderen die speelgoed mee naar school nemen: meestal worden kinderen ontmoedigd om speelgoed mee te nemen naar school, zeker als kinderen erover willen praten in de kring. Probeer eens een schattafel: kinderen die iets meegebracht hebben kunnen zich verzamelen om deze tafel heen en er zo lang over praten als ze maar willen, met kinderen die geïnteresseerd zijn. Kinderen zijn zo bezig zich te uiten en communiceren met anderen, meestal twee of drie kinderen tegelijk. Geef kinderen de gelegenheid om mee te doen in deze kring en weg te gaan als ze niet meer willen. Denk maar aan wanneer je zelf op een feestje bent; je kiest dan ook zelf naar wie je wel en niet wilt luisteren. 

Als je een tafel hebt voor de snack waar een beperkt aantal plaatsen is voor kinderen om hun fruithapje te eten en wat te drinken, kan het zijn dat kinderen op elkaar gaan zitten te wachten en er ruzie en stress ontstaat over wie er aan de beurt is. Kinderen komen ook niet tot concentratie en focus op werk. Dit zijn een paar opties om uit te proberen: 

Laat kinderen elkaar uitnodigen. Een kind dat de tafel voor de snack klaargemaakt heeft, gaat als eerste een snack eten en nodigt bijvoorbeeld 3 kinderen uit. Nadat deze kinderen klaar zijn met hun snack, maken ze hun tafel schoon en nodigen ze weer nieuwe kinderen uit. 

Benadruk dat iedereen aan de beurt komt. 15 minuten voor het einde van de werkcyclus kun je meer plekken openstellen voor snack, aan andere tafels, of de mogelijkheid bieden een stoel of kruk bij te schuiven aan de snacktafel. 

Geef ieder kind een steen of ijslollystokje of kaart met zijn/haar naam erop. Een kind dat wil gaan snacken, kan zijn steen in een rij leggen. Als je als kind aan het eten bent, ligt de steen voor je op de tafel.Ben je klaar, dan leg je je steen in een mandje. 

Onderzoek of kinderen thuis wel ontbijten. Sommige kinderen zouden het liefst om half 9 al weer aanschuiven. Eten ze ’s morgens thuis wel voordat ze naar school komen? Zou je kunnen overleggen met hun ouders over het ontbijt?

Wat is de onderliggende oorzaak? Is het de kinderen te doen om het bezig zijn met eten, hebben ze honger of is het meer het sociale aspect? Zorg voor practical life werkjes waarbij kinderen kunnen eten. Een appel snijden, een ei pellen en op toastjes leggen en eventueel serveren aan andere kinderen. Je kunt ook een setje maken met tafel dekken (twee bordjes, placemat, bestek, glas, etc), die kinderen in tweetallen kunnen gaan doen om hun eigen snack te eten. 

Een snack eten kan een geruststellende activiteit zijn voor een jong kind. Een soort veilig werkje, waarna ze zich op hun gemak voelen en lekker aan het werk gaan. Naarmate ze ouder worden, hebben kinderen dit minder nodig en gaan ze gewoon eerst aan het werk. 

Zorg ervoor dat er een gezonde snack klaarstaat, die echt alleen aantrekkelijk is voor hongerige kinderen. 

Begin lekker vroeg met de snacktime. Dan blijft er voor veel kinderen een ruime tijd over om daarna te werken. 

Een wachtstoel voor de snack, waar iemand kan zitten die nog niet aan de beurt is. 

Wachten op je beurt, overleggen, een ruzie oplossen die ontstaat over wie er aan de beurt was…. waardevolle momenten voor kinderen om van te leren.

Laat kinderen hun snack niet aan een snacktafel eten, maar “waar je maar wilt”. Dit kan een probleem opleveren…”wie heeft er een plakkerige tafel achtergelaten?” En het kan werkende kinderen afleiden. 

Je klas op film

Probeer dit eens: laat iemand je klas filmen gedurende de werkcyclus. Het zal je een goed reflectie geven op je eigen handelen en je ogen openen wat betreft de werkhouding van kinderen. 

Stel een wedervraag aan het kind. Bijvoorbeeld: 

Wat heb je er al zelf aan gedaan?

Wat zou je kunnen doen? 

Heb je al hulp gevraagd aan een ander kind? (of twee?) 

 

Vraag al bij het intakegesprek of de ouder verwacht dat afscheid nemen problemen op zal leveren. Vraag ook: “wat werkt voor jou het beste bij het afscheid nemen?” De ouder vindt het fijn dat aangesloten wordt bij zijn/haar manier. 

  • Accepteer
    In een lezing van Ann Epstein* hoorde ik de zin: “Be at peace with wherever the child is”. Wees tevreden met wat het kind op dit moment laat zien. Ieder kind is verschillend. Hoe meer je o.k. bent met waar het kind nu is in zijn/haar ontwikkeling, des te beter dit kind zich zal ontwikkelen. Hoe het kind nu is, is je startpunt. Kijk naar wat dit kind aankan. Misschien kan het kind niet de hele tijd samenwerken, maar wel eventjes. Accepteer zijn huidige niveau van presteren. En… observeer. Hoe lang is het kind met iets bezig? Hoe vaak? Documenteer duidelijk wat het kind doet. En evalueer daarna. De taak van de leidster is niet om te luisteren, maar activiteiten te bedenken zodat het kind bezig kan zijn om zichzelf te ontdekken. 
  • Vraag hulp
    Ook belangrijk: vraag hulp aan anderen die meer kennis hebben over speciale onderwijsbehoeften. Kijk welke materialen je kunt kopen en op wat voor manieren je subsidie kunt krijgen om het kind te helpen.
  • Identificeer het probleem
    Wees helder over wat het probleem is. Rent het kind uit de klas, is de ouder praktisch afwezig in de opvoeding van dit kind? 
  • Schakel hulp in
    Kijk op wat voor manier je hulp kunt inschakelen in de school. Is er een ander personeelslid op school dat je tijdelijk door deze uitdagende tijd kan helpen? Kun je het kind om een klusje sturen zodat hij/zij een loopje heeft? Kan het kind bijvoorbeeld papier ophalen met de conciërge? Mag het kind in geval van nood bij een collega of de directeur zitten (niet als straf!). 
  • Evalueer je voorbereide omgeving
    Is je voorbereide omgeving goed? Denk na over hoe je dingen wilt inrichten zodat het aan de behoeften van het kind voldoet. 
  • Corrigeer een kind nooit direct, maar bied mogelijkheden om op het rechte pad te komen door het kind aan het werk te laten gaan met werk dat het kind zelf gekozen heeft. 
  • Laad jezelf op.
    Ga erop uit in het weekend, zodat je er weer tegenaan kan in de klas. 

*Childhood potential conference, November 2021

Nog een algemene tip aan het einde: 

Als het allemaal niet lukt, neem een stapje terug en vraag je af: waar zou de oorzaak kunnen liggen? 

In de voorbereide omgeving? 

Bij de volwassene (jijzelf)? 

Of zijn er teveel of te weinig keuzes en grenzen?

Waarschijnlijk moet je bij een van deze drie dingen iets veranderen.