Letterdoos
Doel:
Taal verkennen door middel van het analyseren van de fonemen en het grafische symbool erbij zoeken.
Directe voorbereiding voor schrijven en lezen.
Leeftijd:
3,5 jaar en ouder.
Voorwaarde
Het de Kind moet minimaal 8 ot 10 letters kennen. Tijdens het werken met de letterdoos kan het kind af en toe een nieuwe letter leren en daar meteen woorden mee maken. Het kind kan woorden gaan maken als het woorden kan analyseren in letters.
N.B. Dorothy Canfield Fisher schrijft in haar boek Een montessori Moeder dat je beter al na het leren van een paar letters kunt beginnen met het maken van woorden.
Materiaal
Het materiaal bestaat uit de blauwe klinkers en de roze medeklinkers van stevig kunststof. Van alle klinkers zijn er 15 per klinker en tien per medeklinker. Het materiaal wordt opgeborgen in een grote doos met daarin voor iedere letter een vakje. Onderin de vakjes kun je de letter plakken of een sticker met die letter. Je kunt ook kleine spijkertjes slaan of deuvels plakken in de vakjes waartussen de letters precies passen. De letterdoos staat bij voorkeur op een lage kast en blijft daar staan wanneer de kinderen ermee werken. Meerdere kinderen kunnen tegelijkertijd letters uit de doos halen en naar hun kleedje brengen. Voor de leidster kan het fijn zijn woordlijsten te hebben voor het werken met de grote letterdoos.
Voorbereidende oefening:
Voordat je echt woorden gaat maken met een kind kun je een of meer lesjes besteden aan het halen van letters. Dit doe je vooral als je ziet dat het kind veel moeite heeft en het nog wel wat oefening kan gebruiken met het zoeken van de letters in de letterdoos. Neem de letterkaart van het kind erbij.
- Geef het kind een dienblad en zeg: “haal eens de t….t….t.” Het kind haalt de letter t.
- “Haal eens de o…..o…..o…..” (het kind pakt de o, legt hem op het dienblaadje en brengt hem naar het kleedje)
- “Haal eens de n…n…..n.” Het kind haalt nu de n.
- “Kijk, we hebben een woord gemaakt.”
Als dit goed gaat, kun je verder gaan met de eerste aanbieding.
Eerste aanbieding:
De leidster introduceert het materiaal in de kast en laat het kind zien hoe het kind dit materiaal naar het kleedje kan brengen.
Als je het lesje begint vraag het kind dan om de letters te zoeken die hij kent en leg deze letters op het kleedje. Ga door tot alle letters die het kind herkent, neergelegd zijn. Of je maakt gebruik van de letterkaart van het kind om woorden te maken.
Vertel het kind dat je eens een paar woorden gaat maken. Kies een ding en verzeker jezelf ervan dat het kind alle klanken van het ding kent. Leg het voorwerp aan de bovenkant van de mat. Begin door te vragen: “wat is de eerste klank die gehoord in het woord bal?” Nadat het kind antwoordt met te zeggen b, vraag hem om de b te zoeken en op het kleedje te leggen. Vraag het kind welke klank hoor je na de klank b in het woord bal? Benadruk de klank a in het woord bal, terwijl je het woord uitspreekt. Het kind kiest nu de letter A. Laat hem zien hoe je deze letter naast de letter b plaatst. Vraag dan welke klank hoor je na de a in het woord bal, deze keer benadruk je de klank L. Het kind pakt nu de letter. De leidster laat hem laten zien hoe je deze letter aan het eind van het woord legt. Lees het woord voor het kind.Suggereer nu een ander woord, bijvoorbeeld sok.
Andere manier van aanbieden: begin zoals hierboven.
Dan zeg je een zin en noem je een woord uit die zin. Noem het woord tenminste vier keer, terwijl je het woord legt met de letters uit de doos. Doe hetzelfde met tenminste 4 tot 6 woorden. Daarna laat je het kind zien hoe je de letters teruglegt in de doos. Je sorteert de letters en stapelt ze op voor je ze in de doos legt. Nu nodig je het kind uit om woorden te maken met de grote letterdoos. Noem een woord. Je zegt precies dezelfde woorden als je zojuist zelf gemaakt hebt, alleen in een andere volgorde. Blijf bij het kind tot het twee woorden gemaakt heeft.
Als je het woord tegen het kind gezegd hebt, noem je niet meer de losse klanken! Het is belangrijk het woord lijmend te zeggen, lijmend en langzaam.
Na het tweede woord vertel je het kind dat het naar je toe kan komen als het nog een woord wil maken. Dan noem je weer een woord. De leidster geeft allerlei woorden op die betekenis hebben voor kind, klankzuiver zijn en een beginletter hebben die lang aangehouden kan worden.
Als het kind het kan mag hij de woorden die hij gemaakt heeft schrijven op een papier of in een klein boekje.
Hij kan het boekje decoreren aan de buitenkant, zijn naam zijn naam erop schrijven en het mee naar huis nemen.
Je mag een kind nooit ontmoedigen als het zijn eigen woorden wil maken. Als het bepaalde letters nog niet kent, geef je die hem aan. Later laat je die letters terugkomen in een les met de schuurpapieren letters.
Corrigeer geen spelling, alleen als het kind de woorden wil gaan schrijven. Als het kind eenmaal op papier schrijft komt interesse voor juiste schrijfwijze. Je zult het evenwicht tussen verbeteren en enthousiasme moeten vinden.
Vraag het kind niet om de woorden hardop te lezen. We leren kinderen eerst om te schrijven en daarna pas om te lezen, omdat dit twee totaal verschillende processen zijn. Bij het schrijven is het woord al aanwezig in de gedachten van een kind en hoeft het kind het woord alleen maar te ontleden in klanken en die klanken neer te leggen of te schrijven. Bij het lezen is het voor het kind nog onbekend wat voor woord er zal staan. Het kind moet hiervoor in staat zijn de letters samen te voegen en de betekenis te herkennen.
De enige hulp die je geeft, bestaat uit het goed leggen van de woorden op het kleedje. Als het kind een tweede rij maakt, moet die duidelijk op de tweede helft van het kleedje gelegd worden.
Mogelijkheden met de letterdoos
Als er veel kinderen met de letterdoos werken (iedere dag wel een paar is de bedoeling!), kan het zijn dat er constant kinderen bij je komen met hun letterkaart: „welk woord moet ik maken?” Als het kind tussen 10 en 20 letters kent, maakt de leidster de woorden. De volgende opties komen daarna. Zodra het kind enige ervaring heeft biedt de leidster de kleine letterkist aan.
Geef ook woorden met meer dan 3 letters.
Een mandje of doosje met ongeveer tien voorwerpjes met mkm-woorden (zoals pop). Je kunt ook kleine doosjes maken met in ieder doosje een voorwerp en de drie of twee letters van de grote letterdoos waarmee het kind dit woord kan maken. Dit is een goede overgangs oefening, omdat het kind hierbij niet de hele grote letterdoos nodig heeft om letters uit te kiezen. Dit helpt ook dyslectische kinderen.
Doosjes met plaatjes. Zorg voor een kleine hoeveelheid plaatjes. De kaartjes kun je opplakken op een oud dominospel. Als je de randen stevig vastlijmt, hoef je ze niet te lamineren. Wissel de plaatjes regelmatig.
Als het kind ongeveer 20 letters kent moedig je het kind aan om zijn eigen woorden te gaan verzinnen. Geef een classificatie als steun, daarmee het kind niet meer afhankelijk makend van jou. Bijvoorbeeld: alle zeedieren, voertuigen, etc. Als het kind het woord kat heeft gemaakt kun je zeggen: wat hoort er allemaal bij kat? Dikke kat, grote kat, etc. In het begin zul je niet eens kunnen lezen wat het kind maakt.
Woorden maken met twee verschillende tweetekenklanken. Dus in de ene rij de woorden met de eu en in de andere rij de woorden met de ij. Hiervoor geef je eerst een letterles met de schuurpapieren letters!
Een mandje of doosje met ongeveer tien voorwerpjes met mkm-woorden (zoals pop). Je kunt ook kleine doosjes maken met in ieder doosje een voorwerp en de drie of twee letters van de grote letterdoos waarmee het kind dit woord kan maken. Kies alleen voorwerpjes/woorden van EEN klinker. Dit is een goede overgangs oefening, omdat het kind hierbij niet de hele grote letterdoos nodig heeft om letters uit te kiezen.
Speciale categorieën (dieren, voorwerpen in huis)
- Enkelvoud-meervoud
- Verkleinwoorden
- Samenstellingen
- Grappige woorden
- Lange woorden
- Moeilijk te spellen woorden