Voorwerp doosje 2 - leeswerkje dubbelklanken
Voorwerp doosje 2 wordt gebruikt om een tweetekenklank te introduceren wanneer de schuurpapieren letters niet beschikbaar zijn. Tweetekenklanken worden geintroduceerd door middel van dit leeswerkje of door de schuurpapieren tweetekenklanken.
Kenmerken van lees werkjes.
- de hoeveelheid is 10 plaatjes, 10 voorwerpjes.
- aantrekkelijke voorwerpen.
- juist lettertype.
- de kaartjes moeten even groot zijn.
- In een open mandje.
- Van drie dimensionaal (drie letter woorden) naar plaatjes (drie letter woorden) en daarna vier letterwoorden (melk) en 5 letter woorden (kwast). Dat kan ook met voorwerpen.
Materialen
- De schuurpapieren tweetekenklanken
- Kleine letterdoos, 2 sets ieder in een eigen kleur.
- Mandje met het leeswerkje: voorwerpen waarvan de spelling fonetisch is.
- Een set met voorwerpen waarin een tweetekenklank voorkomt, fonetisch gespeld.
- Stroken papier voor individueel werk.
- Papier, potlood, onderlegger en potloodhouder voor het lesje.
- Kaarten met woorden met de tweetekenklanken: op een kaart staat de tweetekenklank en woorden met die klank.
- Tweetekenklank kaarten met de tweetekenklank in rood en een plaatje van het eerste woord.
- Boekjes met de tweetekenklank: op iedere pagina een woord, met de tweetekenklank in rood.
Voorbereiding:
- Het kind heeft fonetische woorden gelezen
- Het kind heeft diverse sets classificatiekaarten gelezen.
- Het kind heeft geoefend met woordbenoemen: „zelfstandig naamwoord”
In dezelfde periode kan het kind oefenen met:
- Classificatiekaarten
- Woordbenoemen
- Zinsontleding
Controle van de fout: geen
Leeftijd: 4,5 tot 5 jaar
Eerste deel van de aanbieding:
- Nodig het kind uit om het leeswerkje met de tweetekenklanken uit de kast te halen.
- Haal zelf de schrijfmaterialen
- Het kind haalt de voorwerpen uit het doosje of mandje en je bespreekt samen de namen ervan. Het lege mandje gaat aan de rechterkant van de tafel.
- Vertel dat je aan een woord denkt en schrijf het op een strook.
- Het kind leest de strook en legt deze bij het juiste voorwerp. Als dit moeilijk is voor het kind, dan is dit werk nog niet geschikt.
- Als alle voorwerpen bij een woord gelegd zijn, vraag je het kind de strookjes door elkaar te doen en ze nog een keer erbij te leggen.
- Het laatste woord dat je aanbiedt bevat een tweetekenklank. Onderstreep de klank die uit meerdere letters bestaat, zoals bijvoorbeeld doek -> onderstreep „oe”, zodat het kind weet dat het een klank is. Je doet dus het hele mandje om slechts een tweetekenklank te introduceren!
- Het kind kan de oefening nu nog een keer doen. Je vertrekt en neemt je schrijfmaterialen mee.
- Als het kind klaar is, doet het de stroken in zijn lees-envelop. Zorg dat het kind weet hoe hij moet opruimen. Nu geef je de opdracht om een kleedje te halen voor het tweede deel van de opdracht. Het eerste deel van de aanbieding was een introductie en niet uitdagend genoeg.
Tweede deel van de aanbieding:
- Het kind haalt een kleedje en de kleine letterdoos, in twee kleuren.
- Het eerste woord is hetzelfde als het woord waarin de tweetekenklank geintroduceerd werd in het vorige deel. Laat zien dat de tweetekenklank in een andere kleur gelegd wordt als de rest van het woord.
- Maak het woord: doek.
- Nu zeg je dat je denkt aan andere woorden die een „oe” hebben.
- Leg alle woorden die je kunt maken met de oe onder elkaar. Ze rijmen niet.
- Kijk of het kind zelf een woord kan maken.
- Leg eerst 4 of 5 woorden en vraag dan aan het kind of hij een woord kan maken.
- Als het kind zelf woorden begint te maken, vertel je dat hij er zoveel kan maken als hij wil en bij jou kan komen als hij er niet meer weet.
- Spelling van de woorden is niet belangrijk. Houd op de letterkaart van het kind bij welke klanken het kind kent. De volgende dag kun je nog meer tweetekenklanken aanbieden. Er zijn twee manieren om dat te doen:
- Verwissel in leeswerkje 2 een fonetisch woord voor een woord met een tweetekenklank.
- Doe een lesje met de schuurpapieren tweetekenklanken, in een lesje in drie perioden. Bied geen twee nieuwe tweetekenklanken tegelijkertijd aan. Als het kind er in de ochtend een gedaan heeft, kan het er in de middag nog een nieuwe bij leren. Het kind kan daarna meteen aan het werk met de letterdoos zonder de stroken papieren met de woorden te doen en het leeswerkje 2. De schuurpapieren tweetekenklanken gebruiken werkt sneller.
Vervolgoefeningen
- Kies een medeklinkercombinatie, zoals ch, sch, ng, en voeg er een klinker aan toe. Dus bijvoorbeeld: “ach”. Laat zien hoe je een woord maakt. Laat zien hoe je steeds een andere letter kiest en er zo een woord van maakt. Ga daarbij zoveel mogelijk het alfabet af. Als het geen woord wordt, ga je door met de volgende klank. Dus ach – bach – cach – dach – enzovoort. Als je de medeklinkercombinatie met de klinker ervoor zet, krijg je rijmwoorden.
- Kies een medeklinkercombinatie zoals aai, ooi, oei, eeur, oor, eur. Laat het kind woorden verzinnen met de kleine letterdoos.
- Zinnen: vraag of het kind zinnen kan bedenken die zoveel mogelijk van deze medeklinkercombinaties erin hebben. Bijvoorbeeld: “Ik geef een stang aan de lange bange kangoeroe.”
- Schrijf opdrachtzinnen voor het kind waarin medeklinkercombinaties zitten, zoals: “denk op de bank”.
- Boekjes met een bepaalde klank: nodig het kind uit om een boekje met een bepaalde klank te lezen. Deze boekjes kun je kopen bij de Arend, ze maken onderdeel uit van de leeskast, of je kunt ze zelf maken. Het lezen van dit boekje kun je doorgaans direct doen na de aanbieding van die klank met de kleine letterdoos.
- Kaarten met medeklinkercombinaties. Hiermee oefenen kinderen lezen en woorden spellen. Het ene kind leest de woorden en het andere kind legt ze (in 2 kleuren) op het kleedje. Het kind dat de woorden gaat leggen, mag eerst oefenen met lezen.
Voorwerpjes fonetisch geschreven, met een dubbelklank
- wiel
- kaas
- schaar
- schaap
- pauw
- doos
- boek
- moer
- aap
- schoen
- muis
- schep
- doek
- boom
- noot
- vijl
- zeep
- tang
- schat
- schip