Cijfers en fiches
Doelen
- Verificatie van de telrij van cijfers 1 tot 10.
- Verificatie van de hoeveelheden die corresponderen met de symbolen.
- Voorbereiding voor werk met de even en oneven cijfers.
- Voorbereiding voor de deelbaarheid van getallen, veelvouden en sub-veelvouden.
Controle van de fout: Te veel of niet voldoende fiches aan het einde.
Leeftijd: 3. – 4.
Materialen
- Een kistje
- Een set cijfers voor 1-10
- 55 fiches
- Kleedje of lange tafel
Nodig het kind uit en haal een kleedje. Breng een dienblad met de kaarten (cijfers) en fiches naar het kleedje. Terwijl je de cijfers in willekeurige plekken neerlegt, benoemt het kind ze.
Begin dan de kaarten langs de bovenkant van het kleedje neer te leggen van 1-10 met een stukje tussen de cijfers.
Laat de eerste paar zien en laat het kind afmaken.
Tel dan de fiches terwijl je ze in paren onder ieder cijfer plaatst – terwijl je ook de cijfers nog benoemt.
De oneven fiche gaat steeds in het midden aan de onderkant. 7. Laat het kind afmaken na de eerste paar.
Verzamel de fiches en nodig het kind uit om dit te doen zo vaak als ze wil. Je hebt soms ook uitgezaagde cijfers in je set. Die zijn moeilijker omdat ze omgedraaid kunnen worden.
Even-oneven
Uitbreiding: lesje in drie perioden voor even en oneven cijfers
- Als het kind het tellen accuraat gedaan heeft (dit kan een paar dagen, weken of maanden duren) kom je terug.
- Doe je vingers in het midden van het paar en zeg: “paar” bij even cijfers en bij oneven cijfers: “paar en eentje alleen”. Doe dit met alle cijfers.
- Aan het einde vraag je het kind: heb je gezien dat bij sommige mijn vinger precies door de rij kan gaan en bij andere mijn vinger door een fiche gaat?
- Laat nu je vinger door 2, 4, 6, 8 en 10 gaan en vertel het kind dat dit de “even” cijfers genoemd worden.
- Vertel het kind dan: “Laten we terug gaan naar degenen waar mijn vinger tegen eentje aan kwam” en ga naar 1,3,5,7 en 9.
- Vertel het kind dat deze de “oneven” cijfers genoemd worden.
- Doe de tweede periode: “laat mij een oneven cijfer zien” “wijs een even cijfer aan” en “wat is het grootste even cijfer?” Of wat is het kleinste even cijfer?”, etc.
- Bij de derde periode: maak een raampje van je handen om een cijferkaart en een hoeveelheid fiches en vraag: “wat voor soort cijfer/getal is dit?”