Een nieuwe klas starten
Phase in – gefaseerd invoeren
Bij de start van een compleet nieuwe klas, met kinderen die allemaal nog geen ervaring in Montessori hebben, voer je geleidelijk alle materialen en lesjes in. In het Engels noem je dit “phase in”. In het boek Montessori in the classroom” van Paula Polk Lillard wordt beschreven hoe je dit kunt doen. Ik zal hieronder een beschrijving geven van hoe deze gefaseerde invoering plaats zou kunnen vinden. Het helpt de kinderen met de volgende zaken:
- Zich veilig voelen
- Verbonden voelen
- De routines leren
- Concentratie ervaren
Begin met een klas die grotendeels nog leeg is. De kasten staan er wel, maar de planken zijn leeg. (alternatief is de kasten omdraaien of doeken over de kasten hangen) Begin met een grote “practical life” hoek, dus met oefeningen uit het dagelijks leven. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen vind je hier veel individueel werk, zoals:
- Voorbereidende oefeningen: schenken, scheppen, tangwerkje, kralen rijgen, openen en sluiten, sloten en sleutels, etc.
- Zorg voor de omgeving: servetten vouwen, tafel wassen, afwassen, planten verzorgen, vegen, snack bereiden.
- Wellevendheidslesjes: hoe draag je een dienblad, hoe rol je een kleedje op., om kleedjes lopen, stoelen aanschuivenm (Deze staan niet in de kasten, maar bied je wel veel aan)
- Zintuiglijke kast(en) leeg
- Reken kast(en) leeg
- Taal kast(en) leeg
- Kosmisch: botaniepuzzels en zoologiepuzzels.
- Verder niets!
Op dag 1 nodig je een deel van de kinderen uit voor een korte tijd. Als je achter elkaar twee groepen uitnodigt voor anderhalf uur, kun je aan beide groepen een aantal lesjes geven in een kleine kring. Als het niet mogelijk is om ze voor korte tijd uit te nodigen, kun je ook, zoals ik doe, gebruik maken van een assistente die de helft van de kinderen meeneemt naar een andere ruimte (buiten, speellokaal, BSO ruimte, etc). Na een uur wissel je dan de groep kinderen.
Als je denkt dat kinderen het moeilijk vinden om bij het binnenkomen meteen in een kring te zitten, kun je er ook voor kiezen om een paar werkjes klaar te leggen op kleedjes (bijvoorbeeld kralen rijgen, blokken, wascokrijtjes, kralenplank, klei en puzzelen).
Als eerste leggen we de basis met een paar belangrijke mededelingen:
Dit is onze klas en we zorgen er met zijn allen voor.
We zijn vrienden en we helpen elkaar.
Je introduceert enkele wellevendheidslesjes zodat kinderen kennis van hun omgeving krijgen en met vertrouwen naar school komen. Op de tweede dag doe je hetzelfde.
Enkele essentiële routines die je kunt introduceren op deze dagen:
- Procedures voor binnenkomen en vertrekken, een hand geven (inclusief het lopen in een rij, indien nodig)
- Hoe lopen we in de klas
- Het gebruiken van een binnenstem
- Werk wordt gedaan op een tafel of een kleedje
- Werk wordt opgeruimd als we klaar zijn
- Toilet bezoek
- Snack procedure (begin eenvoudig en voeg meer stapen toe in de loop van de weken)
- In de kring zitten
- Kleedje uitrollen en oprollen
- Aan tafel zitten
- Reageren op een belletje
- Materialen met zorg behandelen
- Hoe om hulp of aandacht te vragen
- Hoe vraag je of je mee mag doen/kijken en antwoord daarop geven
- Om een kleedje lopen zonder er op te staan.
Muziek en bewegingsspelletjes in de kring zijn ook belangrijk. Ze helpen het kind naar huis te gaan met een positief gevoel.
Op dag 3 en 4 zijn de kinderen aan het werk. Je geeft veel groepslesjes aan bijvoorbeeld 4 of 5 kinderen. Na het lesje vraag je een van de kinderen om het werkje zelf te doen terwijl je de andere kinderen meeneemt naar een ander lesje. Je gaat zo door de hele klas met deze manier van werken en houdt veel kinderen bezig. Ronddwalende kinderen neem je met je mee in je loop door de klas.
De eerste 4 tot 6 weken ligt je enige focus op oefeningen uit het dagelijks leven en het instellen van de dagelijkse routine. Als je de eerste stadia van normalisatie ziet verschijnen, begin je langzamerhand werkjes in andere gebieden van de klas toe te voegen, iedere week een paar materialen. Voorbeeld: voeg rode stokken, bruine trap en roze toren toe in de eerste week. Cilinderblokken, parenwerkjes met voorwerpen en plaatjes in de volgende week. Dit is waar het erop aan komt om goed te observeren hoeveel hoe vaak en wat je toevoegt aan de kasten iedere week.
De assistente, als die er is, kan tijdens de eerste weken er vooral zijn om te helpen bij het toilet en bij de snack. De meer ervaren persoon is er om gedurende de eerste weken steeds maar weer de basislesjes te geven, zodat kinderen heel vak zien hoe je je in de klas gedraagt en de routines leren kennen. Zij zorgt dat kinderen activiteiten kunnen vinden en helpt hen om daarmee te beginnen. Het is belangrijk voor deze persoon om zich steeds weer bewust te zijn van de hele klas en prioriteiten te stellen zodat ze hulp kan bieden waar dat nodig is. Hou je lesjes kort, zodat je ook echt overzicht houdt over de hele klas. Je kunt niet van de kinderen (of een assistente) verwachten dat ze zich voor langere tijd zelf bezig houden.
Geef kinderen ondersteuning bij het inoefenen van de lesjes die je aan het oefenen bent met hen. Als kinderen eenmaal een lesje gehad hebben met het oprollen van een kleedje, wil niet zeggen dat ze het meteen kunnen. Laat hen veel oefenen. Je kunt het zien als een lesje in drie perioden: jij doet het voor, zij doen het na (meteen erna) en gaan de dagen erna ermee oefenen. Maar daarbij hebben ze wel ondersteuning nodig.
Zorg dat kinderen jouw aanwezigheid voelen. Kinderen moeten het gevoel krijgen dat er iemand is die de leiding heeft. Je bent sterk aanwezig waar dat nodig is, maar verdwijnt wanneer kinderen onafhankelijk zijn. Als ze nog afhankelijk zijn hebben ze van ons emotionele veiligheid nodig.
Gebruik woorden beperkt. Teveel woorden gebruiken om kinderen routines te verklaren en beschrijven is zinloos. Doe voor wat je wilt aanleren en ondersteun hen wanneer ze oefenen. Gebruik alleen (eenvoudige) taal wanneer dat nodig is. Een rennend kind in de klas ga je niet uitleggen wat hij precies moet doen en waarom en hoe, je zegt allen: “we lopen in de klas”.
Hou de kringen kort. Kinderen hebben niet de aandachtsspanne om lang stil te zitten.
Geef lesjes die kinderen zelf kunnen herhalen. Zorg dat kinderen een groot repertoire krijgen van activiteiten die ze kunnen kiezen en zelf kunnen uitvoeren. Na verloop van tijd heb je dan vaker je handen vrij om iets langer bij een kind te gaan zitten bij een individueel lesje.
Je kunt deze “phase in” ook doen wanneer je de indruk hebt dat een bestaande klas echt even weer bij het begin moet beginnen en het nodig heeft om bij practical life te beginnen. Het zal je veel opleveren op het gebied van normalisatie.
Is het niet vreemd dat de halve klas leeg is? Hoe zullen ouders en kinderen reageren?
Vertel ouders bij de kennismaking wat je gaat doen. Voor de kinderen is het ontzettend spannend,omdat ze weten dat er nog van alles komt. De verwachting dat er materialen komen, maakt het juist leuk.
Tijdens de eerste dagen kijken de kinderen naar de leidster om hen een gevoel van veiligheid te geven. Ze zien de leidster als een vriendelijke, zachtaardige persoon en, minstens zo belangrijk, degene die de leiding heeft. Het kind moet het gevoel krijgen dat er iemand in de klas is die weet wat er gebeurt en hem niet zal laten zitten in deze zee van nieuwheid. Zorg dat kinderen de volgende dingen ervaren in hun nieuwe klas:
Verbinding. Voor oudere kinderen is het belangrijk dat ze zich snel verbonden voelen met gelijken. Voor jongere kinderen is het van belang dat ze een band met de leidster (s) krijgen.
Orde. Kinderen vinden het fijn als anderen om heb heen zich rustig gedragen. Ze zullen zich aanpassen aan wat anderen doen.
Uitdaging. Bezig zijn met een betekenisvolle en interessante activiteit leidt tot normalisatie, die beschreven is door Montessori. Zorg dat kinderen vrij snel weten hoe ze zelf gepaste activiteiten kunnen kiezen. Zo zullen ze niet onrustig worden.
Voorspelbaarheid. Deze groep heeft een sterk gevoel voor orde. Zorg dat materiaal een vaste plaats heeft en kinderen ervaren dat iedere dag volgens een vast stramien verloopt. Routine is alles!
Ideale situatie
Jaar 1
In de ideale situatie zou het zo moeten zijn dat je een onderbouw-klas opstart met alleen jongsten. Je begint dan met een klein groepje kinderen, dat later de basis van je groep zal zijn. Hen leer je alles, doe je alles uitgebreid voor, zodat zij die vaardigheden zullen kunnen laten zien als er nieuwe kinderen bij komen.
Jaar 2
Als je eerste groep jongsten veranderd is in middelsten, is de norm gezet. Nu kunnen er nieuwe jongsten toegevoegd worden. Die kinderen leren door te kijken naar anderen die werken.
Jaar 3
In het jaar daarna zijn de jongsten van het eerste jaar, de oudsten geworden. Zij helpen nu de jongere kinderen en zijn samen met de middelsten het voorbeeld voor de nieuwe instroom.
Het inzetten van oudsten
Als kinderen het nog uit henzelf doen, kan het goed zijn het helpen van jongere kinderen in de klas te stimuleren. Dit zijn dingen die je tegen een oudste kunt zeggen:
- Straks ben jij de jongste in de middenbouw…
- Ik zie …. (noem een naam) …. helpen. Wat fijn dat jij al zo groot bent dat jij een ander kunt helpen!
- Dit is wat wij doen in deze klas, we helpen elkaar.
- Weet je nog toen jij zo klein was?
- Stel je voor dat jouw broertje….
- Ik heb het echt nodig dat jullie een beetje helpen.
Dag 1 van een nieuwe school. De klas is klaar, maar veel kasten zijn nog leeg.