Inleiding tot oefeningen uit het dagelijks leven
Het doel van practical life, of op zijn Nederlands, oefeningen uit het dagelijks leven, is om kinderen te helpen in hun ontwikkeling, niet direct om de vaardigheid te beheersen. Kinderen zijn het liefst bezig met echte dingen en echte materialen. Mooie potjes en kannetjes. Niet alle activiteiten bij dit vakgebied zijn meer van deze tijd, maar geven de kinderen nog steeds veel voldoening, omdat ze resultaat zien. Kinderen oefenen hun motoriek, onder meer als voorbereiding op het schrijven.
Enkele betekenisvolle activiteiten waar je niet meteen aan denkt: koffie malen (en daarna ook zetten!), een baby helpen baden (of een pop), crackers smeren. Maria Montessori is begonnen met ‘practical life’ oefeningen waarbij kinderen zichzelf leerden verzorgen. Ze bedacht activiteiten die betekenisvol waren voor kinderen. Betekenisvol, omdat ze hun ouders die zagen doen en de tuinman bij de school, etc. De kinderen die ze had in haar eerste school, waar zij overigens zelf geen les gaf, zwierven voorheen over straat. De school werd in eerste instantie opgericht als bewaarplaats. De kinderen waren onverzorgd. Ze leerde de kinderen zichzelf te wassen en zichzelf er netjes uit te laten zien. Ze was benieuwd wat deze fysieke verandering zou betekenen voor de mentale verandering in het kind.
Zo deed ze op een dag overdreven duidelijk en langzaam voor, een beetje spottend, hoe je je neus kunt snuiten, omdat ze zich stoorde aan hoe kinderen rondliepen met snottebellen en hun neus te luidruchtig snoten. Ze deed het zo netjes mogelijk, met zo weinig mogelijk geluid, en nam de zakdoek zo onopvallend mogelijk uit haar zak. De kinderen keken stil toe, met grote interesse. Toen het lesje afgelopen was, gaven de kinderen haar een groot applaus, als of ze in het theater stond. Terwijl ze zich afvroeg waarom de kinderen met zo’n emotionele uitbarsting reageerden op haar les, bedacht ze dat dit eigenlijk een heel gevoelig punt was, neus snuiten. Kinderen ervaren het als een handeling die te maken heeft met straffen en vernedering. Volwassenen klagen doorlopend over vieze neuzen. „waarom gebruik je je zakdoek niet, jij vieze jongen”, zeggen ze bijvoorbeeld. Maar niemand had de moeite genomen om het hen eens rustig te vertellen en te laten zien hoe men zijn neus snuit. Het was voor de kinderen een grote opluchting dat zij waren geholpen hun neus te leren snuiten!
De kinderen in het eerste Children’s house in Rome, dat van Maria Montessori, observeerden de mensen die er werkten. De tuinman en de conciërge werden met grote aandacht bekeken en de kinderen wilden ook het werk doen wat zij deden. Dit inspireerde Maria om werkjes te maken waarbij kinderen de activiteiten van de volwassenen konden doen. De werkjes moesten wel op kinderformaat zijn en bovendien moesten de kinderen ze zelf kunnen doen, zonder hulp van volwassenen. Joseph Nienhuis, een vriend van Maria Montessori, werd gevraagd dit materiaal op kindergrootte te maken. Wanneer Maria Montessori zag dat kinderen interesse toonden in een bepaald werk, liet ze het bijpassende gereedschap op maat maken.
Maria ontdekte dat het werken met oefeningen uit het dagelijks leven, behalve motorische effecten, nog meer uitwerking had:
Ontwikkeling van de grove en fijne motoriek.
Zware tafels, stoelen en emmers dragen zijn goede voor de grote motoriek. Water schenken uit een klein kannetje, tafel schrobben met precisie, een ei pellen, een pipet gebruiken of bonen oprapen, dit alles versterkt de spieren van de vingers die nodig zijn om te kunnen schrijven.
De groei van hun eigenwaarde
Een ontspannend effect
De overgang tussen thuis en school vergemakkelijken.
De oefeningen uit het dagelijks leven lijken op de activiteiten die het kind thuis ook ziet gebeuren. Een banaan pellen, water schenken, knippen met een schaar en geknoeid water opruimen zijn activiteiten die en kind herkent en daardoor voelt het zich gerustgesteld.
De aandacht werd gericht, dus het verbeterde de concentratie.
Een kind dat zich eerst nog een beetje doelloos door de ruimte bewoog, concentreert zich opeens op het heen en weer schenken van water tussen twee kannetjes, of het drogen van een tafel. Hij leert zijn aandacht te richten, zodat hij zich een nieuwe vaardigheid kan verwerven.
Ontwikkeling van vaarigheden om problemen op te lossen.
Door de ingebouwde controle van de fout, zien de kinderen vaak zelf al of hun werk goed en klaar is. Of de tafel ook echt schoon geworden is bijvoorbeeld. Met positieve begeleiding van de leidster leert het kind aandacht te hebben voor deze kenmerken en ontwikkelt het de gewoonte van zelf-correctie.
De ontwikkeling van de gewoonte om dingen volgens een vaste volgorde te doen.
Practical life activiteiten hebben een opklimmende moeilijkheidsgraad en omvatten een hele serie van handelingen die stap voor stap uitgevoerd moeten worden. Dat werken met een logische volgorde komt zeer goed van pas bij taal- en rekenactiviteiten die later uitgevoerd moeten worden.
Op deze manier is het dus niet het werk zelf dat belangrijk is, maar de ontwikkeling van het kind, zijn zelf bouwend vermogen, zijn fysieke ontwikkeling.
De oefeningen uit het dagelijks leven moeten dus in de onderbouw klaar staan voor de kinderen om te gebruiken. In een kant en klare set, met alle benodigdheden in een mandje, doosje of dienblaadje. Het vormt de link tussen thuis en school. In deze kast vinden de kinderen enkele herkenbare speelgoeddingen van thuis, zoals blokken en puzzels, die in de overgangsfase gegroepeerd staan tot de kinderen hun interesse erin verliezen en overgaan tot het werk. Dan nemen meer ‚practical life’ oefeningen hun plaats in. Alleen de blokken blijven staan. Deze kast is overigens niet de enige die overgangswerkjes bevat.
Opbouw
De oefeningen hebben een zekere opbouw. Het ene aankleedrek volgt na het andere. Het is belangrijk om te weten welke je dus eerst aan kunt bieden, maar kinderen kiezen uiteraard veel zelf. Denk goed na over de handelingen die horen bij een oefening voor je deze aanbiedt aan een kind. Het is de bedoeling dat je de oefeningen langzaam en stap voor stap uitvoert, zodat het kind het kan volgen. Iedere stap is weer opgedeeld in mini-bewegingen. Een mooi voorbeeld daarvan is wanneer ik thuis bij mijn kinderen de kleding opvouwde, terwijl zij in de kamer waren. Zodra ik dat heel rustig deed, wilden ze meehelpen. Deed ik het snel, hadden ze geen interesse in het vouwen van hun eigen kleding. Het moest een succesvolle activiteit zijn.
Er zit veel orde in de oefeningen uit het dagelijks leven
- De volgorde van de handelingen.
- Ieder materiaal is bedoeld voor een bepaald werk. De schoenborstel is alleen voor de schoenen en niet voor de tafel.
- Ieder materiaal hoort op een vaste plaats in de kast. Het hoort overigens niet om kinderen te helpen met deze orde door plaatsaanduidingen, gekleurde stickers, labels, enzovoort. Kinderen moeten hun geheugen trainen bij het pakken en terugzetten.
- Materiaal staat gegroepeerd bij elkaar in de kast, bijvoorbeeld op onderwerp of leeftijd.
- De orde zit ook in het werk. Kinderen leren volgordelijk werken binnen een betekenisvolle activiteit. De ene stap volgt op de andere en dit heeft effect op de concentratie, de herhaling en de drang het werk perfect uit te voeren. Een kind zal een oefening perfect uit willen voeren. Een kind mag nooit gevraagd worden een werk proberen te doen en ook niet gevraagd moeten worden de handelingen exact na te doen.
Kinderen worden aangetrokken door de eenvoud van het materiaal, waardoor ze gemotiveerd zijn en in de concentratie getrokken worden. Kinderen die niet genormaliseerd zijn, kunnen aan het werk gezet worden met de oefeningen uit het dagelijks leven, die hen aanspreken en hen bezig zullen houden. Vooral de langdurende werkjes, zoals tafel wassen, hebben dat effect.
Soms kun je een taallesje koppelen aan een oefening uit het dagelijks leven.
Het kind zoekt naar onafhankelijkheid en het werk helpt hem daarbij. Hij geeft niet om de kennis of vaardigheden van een ander, maar wil het zelf ontdekken, zonder hulp. Daarna oefent een kind net zo lang tot hij het kan. Er mag geen kritiek van de leidster komen op dit proces, in de vorm van: „dit heb je al zo vaak gedaan” of anderzijds. Hulp kan geboden worden als het kind daar om vraagt, of als een suggestie, of in een lesje waarbij de leidster enkele aandachtspunten aanstipt. Herinner een kind op een respectvolle manier aan de juiste wijze van oefenen. Een kind zou zich nooit beschaamd moeten voelen omdat het iets niet goed doet. Practical life werk dient dus niet gecorrigeerd te worden. Geef liever een paar dagen nog eens een lesje.
Het kind van 3 tot 4 en een half jaar heeft een innerlijke orde. Het kind van vier en een half tot 6 beseft dat hij deel uitmaakt van een groep. In die laatste periode gaan kinderen doelgerichter aan het werk. Het werkje wordt opgezocht omdat er iets te doen is, bijvoorbeeld een vaasje dat gepoetst moet worden. Het kind gaat dan op zoek naar het poetswerkje. Dit kind stelt doelen voor zichzelf. Was het kind jonger geweest, dan dacht hij misschien aan het poetsen als activiteit en ging hij er een vaasje of ander object voor zoeken om te poetsen.
De oefeningen van het dagelijks leven kunnen in 4 groepen worden ingedeeld
- Zorg voor de omgeving
- Zorg voor de persoon
- Wellevendheidslesjes
- Analyseren en perfectioneren van de bewegingen
De oefeningen uit het dagelijks leven zijn cultureel bepaald. Hoe de tafel gedekt wordt, wat voor objecten er gepoetst worden, hangen af van waar de school staat. Oefeningen moeten aansluiten bij de realiteit. Sociale vaardigheden oefenen kan goed in de veiligheid van de klas. Zowel jongens als meisjes doen dezelfde oefeningen.
Voorbeelden
In het onderdeel “dagelijks leven” vind je veel voorbeelden van ‘practical life. Er zijn er nog veel meer! Kijk hiernaast eens naar een uitgebreide lijst met nog meer ideetjes. Hierbij komen veel cognitieve en motorische vaardigheden kijken. Zelfstandigheid, zelf beslissen, Zorg voor een werk je met de stappen van appelmoes koken op kaartjes. Veel ouders zullen hun kind vooral graag vooruit zien gaan met taal, rekenen en schrijven. Maar de oefeningen uit het dagelijks leven zijn minstens net zo belangrijk voor de ontwikkeling van het kind als de andere vaardigheden.
- Nagels schoonmaken
- Een draad door de naald doen
- Een knoop aanzetten
- cadeautje inpakken
- handdoeken van verschillende groottes opvouwen
- een zonnebril schoonmaken
- servetten oprollen met een servetring
- schoenen poetsen
- zaadje planten
- spiegel wassen
- zeep raspen
- gekleurd water mengen
- graan gieten (rijst, linzen) tot een lijntje
- water gieten (drie potjes, tot de streep)
- doekjes wassen
- krijtbordjes wassen
- Bloemen schikken
- vuil opvegen
- zeven
- Een tas met een rijg-touw openen en sluiten
- Gebruik van chinese eetstokjes
- Gebruik van een vijzel en stamper. Kardemonpeulen zelf openen en in de vijzel fijn malen.
- Een mobiele telefoon gebruiken, 112 bellen
- Hoe handschoenen aan te doen.
- Hamer en spijkers
- Schroeven en moeren
- Appelmoes koken