Namenlesje

In veel lesjes die de leidster geeft zit een namenlesje. Je geeft het namenlesje om de namen van dingen, dieren, mensen, letters, etc. te leren. Het kan ook gebruikt worden als twee kinderen topografie moeten leren.  Ieder lesje bevat 3 trappen: 

1e trap. De leidster wijst iets aan en benoemt het. Bijvoorbeeld: „dit is een driehoek. Dit is een cirkel. Dit is een rechthoek.” 

2e trap De leidster vraagt het kind steeds een ding aan te wijzen of er iets mee te doen. Alle categorieen moet je minstens een keer gehad hebben. „Geef mij eens de driehoek, leg de rechthoek op je knie, wijs eens de cirkel aan.” De handelingen, dus het aanwijzen, geven, moeten vlot gaan. Ga er lang mee door, je moet het immers inoefenen. 

3e trap: laat het kind alle categorieen benoemen. Het benoemen moet vlot gaan.