Stap 2: “geef mij eens „d”, doe de letter „c” eens op je hoofd, doe „k” op je hand”, „voel „M”.
Laat het kind ook eens de letters verspreiden over de klas (“leg de p bij de roze toren”) en dan de letter halen die jij noemt. Als het kind de juiste letter gehaald heeft, vraag je hoe deze letter heet.
Stap 3: Vraag het kind de letter te voelen en te zeggen welke het is. “Hoe heet deze letter? Welke is dit?”
Leg de drie letters weer aan de rechterkant van de tafel, op zijn kop. Vertel het kind dat het nu zijn beurt is om de letters een voor een om te draaien en de letters te voelen en te zeggen. Iedere letter die hij gevoeld en gezegd heeft mag hij dan op zijn kop bovenaan de linkerkant van de tafel leggen.
Het kind wordt achtergelaten met de letters en kan nu zelf oefenen. Laat het kind niet zelf met de letters werken als het de letters niet correct kan voelen.
De leidster noteert voor haarzelf welke letters het kind heeft aangeboden gekregen. Zet bijvoorbeeld een streep onder een letter die aangeboden is en een cirkel om de letters die het kind kan.
Volgende oefeningen:
Leg de stapel van 3 letters weer op zijn kop aan de rechterkant. Neem er een kaart uit en voel de letter. ‚Schrijf’ dan de letter op de tafel en in de lucht. Vraag het kind om hetzelfde te doen met alle letters.