Een verteld verhaal wijkt af van een verhaal in een boek. Belangrijke kenmerken van een verteld verhaal en de verteller zijn:
- Het gebeurt in het hier en nu. Je moet als luisteraar aanwezig zodat je het verhaal kunt horen. Je moet ook mentaal aanwezig zijn zodat je het verhaal in je op kunt nemen. Actieve luisteraars nemen hun eigen kennis mee en kunnen stil zitten om te luisteren.
- Het vereist improvisatie en spontaniteit om een verhaal te vertellen. Je zult je verhaal steeds iets anders moeten vertellen voor een ander publiek en in een andere situatie. Je past je verhaal aan wanner de concentratie afneemt of wanneer je alle tijd hebt.
- De verteller dient zich tegelijkertijd aan de hoofdlijnen van het verhaal te houden.
- De verteller dient een zekere competentie te hebben. Hij denkt tijdens het vertellen na over hoe hij iedereen zo goed mogelijk kan bedienen. Zijn ritme, zijn aanwezigheid, de gebaren die hij maakt, de dingen die hij zegt, dragen allemaal bij aan het vertellen. Een verteller vertelt met drama, met opwinding. Laat soms opeens een pauze vallen.
- Om elkaar te begrijpen, moeten de verteller en luisteraar dezelfde taal spreken. Als beide niet dezelfde taal of cultuur hebben, kan de verteller zijn verhaal kneden om toch wat van die cultuur over te laten komen.
- Een verteller probeert de interesse en aandacht vast te houden.
- Soms is er wat voorkennis nodig om een verhaal te vertellen. Bijvoorbeeld over bepaalde figuren uit een cultuur, uit mythologie, sprookjes, etc.
- Ken je publiek: als verteller weet je wie er oogcontact nodig heeft, wie er snel bang is. Dat draagt bij aan het slagen van je vertelling.
- Voorbereide omgeving: Leid je verhaal in met lichtje, een kaars die je aansteekt of andere attributen, zoals achtergrondmuziek. Denk na over hoe je de kinderen laat zitten. Heb je een speciale opstelling die je alleen gebruikt bij het verhalen vertellen? Heb je een signaal aan het begin van het verhaal? Zet je een speciale stem op bij het vertellen? Dan zul je zien dat er een soort van chemie ontstaat tussen jou als verteller en de kinderen.
- Als je een lesje geeft aan een kind, bijvoorbeeld met de roze toren, vertel je eigenlijk ook een verhaal. Als je een lesje geeft aan een kind heb je doorgaans dezelfde kenmerken als bij het vertellen van een verhaal. Bij beide dingen, lesjes en verhalen vertellen, zijn de volgende zaken van belang:
Hier en nu
Aanwezigheid en mindfulness
Improvisatie en spontaniteit
Sociale context
Ritme, aanwezigheid en gebaren
Gedeelde taal
Het vasthouden van de aandacht en interesse
Gedeelde kennis
Ken je publiek
Voorbereide omgeving
Sfeer
De actieve luisteraar
Soorten verhalen
Toen ik hoorde over verhalen vertellen, kreeg ik meteen even de zenuwen…. verhalen? Uit mijn hoofd? Moeilijk, lastig, als ik maar niets vergeet…… Tot ik hoorde over de soorten verhalen die je kunt vertellen. Ik realiseerde mij dat ik dit eigenlijk al lang deed. Vooral aan mijn eigen kinderen. „toen ik vroeger klein was….”.
Kinderen vinden het leuk om verhalen over vroeger te horen. Over lang geleden, in de oertijd, maar ook over de jeugd van de verteller. Of de opa en oma van de verteller.